ECLI:NL:RBZWB:2019:4520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
16 oktober 2019
Zaaknummer
BRE 19_2294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van een buitenlandse geboorteakte en de gevolgen voor de Basisregistratie Personen (BRP)

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de registratie van een buitenlandse geboorteakte in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres, een Nederlandse vrouw, had verzocht om de geboorteakte van haar dochter, die in Peru was geboren, te registreren in de BRP. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de geboorteakte geregistreerd, maar de geslachtsnaam van de dochter bleef ongewijzigd, wat leidde tot een bezwaar van eiseres. Het college verklaarde het bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Eiseres stelde dat de registratie van de geslachtsnaam en de vermelding van de vader op de geboorteakte niet correct waren en dat zij recht had op een andere achternaam voor haar dochter.

De rechtbank oordeelde dat de Wet BRP geen ruimte biedt voor registratie van gegevens die afwijken van de in de geboorteakte vermelde gegevens, tenzij onomstotelijk vaststaat dat deze gegevens evident onjuist zijn. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de geregistreerde gegevens onjuist waren. Bovendien werd gesteld dat geschillen over de familierechtelijke betrekkingen tot de civiele rechter behoren, en dat eiseres via een civielrechtelijke procedure de gewenste wijzigingen zou moeten bewerkstelligen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2294 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S.C. van Heerd,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 8 oktober 2018 (primaire besluit) heeft het college de geboorteakte van de dochter van eiseres, [naam dochter eiseres] , in de Basisregistratie personen (BRP) geregistreerd en haar gegevens in de BRP aangevuld.
In het besluit van 2 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 september 2019.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en mr. A. Jonkers-Schutter namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit en is op 11 augustus 2008 in Lima (Peru) bevallen van een dochter, [naam dochter eiseres] . [naam dochter eiseres] heeft eveneens de Nederlandse nationaliteit en beschikt over een Peruaanse geboorteakte en een Nederlands paspoort.
[naam dochter eiseres] is in april 2016 naar Nederland gereisd, terwijl eiseres nog in detentie in Peru verbleef, en per 14 april 2016, op basis van haar Nederlandse paspoort, ingeschreven in de BRP met de geslachtsnaam [geslachtsnaam dochter eiseres] .
Eiseres heeft op 19 april 2018 aan het college verzocht om de geboorteakte van [naam dochter eiseres] in de BRP te registreren.
Met het primaire besluit is het college overgegaan tot registratie van de geboorteakte als brondocument en aanvulling van de BRP. De reeds geregistreerde geslachtsnaam van [naam dochter eiseres] , [geslachtsnaam dochter eiseres] , is ongewijzigd gebleven. [naam vader] is als vader van [naam dochter eiseres] toegevoegd.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de wijziging van de geslachtsnaam niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard en tegen de registratie van de geboorteakte en het overnemen van de gegevens daaruit ongegrond. Het college stelt dat de in de geboorteakte van [naam dochter eiseres] vermelde geslachtsnaam [geslachtsnaam dochter eiseres] gelijk is aan hetgeen reeds geregistreerd is in de BRP. Niet staat onomstotelijk vast dat die geslachtsnaam evident onjuist is. Een beroep op artikel 2.58 van de Wet BRP slaagt daarom volgens het college niet. Op de geboorteakte van [naam dochter eiseres] staat tevens de heer [naam vader] als vader vermeld. Het college stelt dat, gelet op de informatie van het Peruaanse consulaat en omdat op de geboorteakte niet is aangegeven dat de heer [naam vader] [naam dochter eiseres] niet heeft erkend, het college ervan uit mag gaan dat er tussen hen een familierechtelijke betrekking bestaat. Het college stelt dan ook terecht de gegevens van de heer Sophia te hebben overgenomen en de geboorteakte (zonder aantekening in de kantlijn of op de inschrijvingsakte) als brondocument te hebben geregistreerd. Het college stelt voorts dat eiseres op grond van artikel 10:25 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de mogelijkheid had om binnen twee jaar na de geboorte van [naam dochter eiseres] haar naam te laten wijzigen. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Eiseres heeft gesteld dat zij daartoe door haar detentie niet in staat is geweest, maar die stelling is verder niet onderbouwd. Bovendien had eiseres daarvoor de Nederlandse vertegenwoordiging in Peru kunnen inschakelen. Eiseres heeft gesteld dat het college bij registratie van de geboorteakte haar de mogelijkheid had moeten bieden om de geslachtsnaam van [naam dochter eiseres] te laten wijzigen en verwijst daarvoor naar het arrest ‘Hongaars huwelijk’ van de Hoge Raad (HR) (ECLI:NL:HR:2008:BD5517). Het college vindt de feiten en omstandigheden in dat arrest echter niet vergelijkbaar met dit geval. In het arrest ging het om een huwelijk in het buitenland en wijziging van de burgerlijke staat, waarvoor geen wettelijke keuzemogelijkheid geldt, terwijl het in dit geval gaat om (de registratie van) een geboorte, waarvoor in artikel 10:25 van het BW een keuzemogelijkheid wordt geboden. De omstandigheid dat de advocaat-generaal een ruimere uitleg van artikel 10:24 van het BW voorstaat acht het college niet doorslaggevend. Dat betreft niet meer dan een advies in een concrete zaak. Het college acht zich evenmin gebonden aan meningen en standpunten die in de literatuur geventileerd worden.
3.
Standpunt van eiseres
Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de registratie van de heer [naam vader] als juridisch vader van [naam dochter eiseres] in de BRP noch met het niet inwilligen van haar verzoek om voor [naam dochter eiseres] uitsluitend de achternaam [naam moeder] op te nemen in de BRP. Eiseres verwijst naar voormeld arrest ‘Hongaars huwelijk’ van de HR en het advies van de Advocaat-Generaal van 20 juni 2008 dat daaraan ten grondslag ligt. De HR heeft geoordeeld dat artikel 10:24 van het BW de ambtenaar van de burgerlijke stand niet verplicht tot het opnemen van de in het buitenland tot stand gekomen achternaam en expliciet geoordeeld dat de ambtenaar verplicht is betrokkene bij de inschrijving van de buitenlandse akte in de BRP een keuzemogelijkheid te geven. Nergens wordt aangegeven dat artikel 10:24 van het BW alleen geldt bij wijziging van de persoonlijke staat en dat voor wijziging van de geslachtsnaam alleen artikel 10:25 van het BW zou gelden. Artikel 10:24 van het BW maakt ook geen onderscheid tussen geboorte of wijziging van de persoonlijke staat. De keuzemogelijkheid die de HR heeft geboden, dient dan ook ruim te worden opgevat. Eiseres stelt dat zij, op het moment dat zij het college verzocht om de geboorteakte van [naam dochter eiseres] in de BRP te registeren, een keuzemogelijkheid had tussen enerzijds het laten registeren van de in Peru tot stand gekomen achternaam op grond van artikel 10:24 van het BW dan wel tot toepassing van de achternaam die [naam dochter eiseres] op grond van het Nederlands recht ingevolge de artikel 10:20 van het BW in samenhang met artikel 1:5 van het BW zou hebben gekregen. Ten aanzien van de registratie in de BRP van de heer [naam vader] als vader van [naam dochter eiseres] stelt eiseres dat het niet juist is dat een familierechtelijke betrekking is ontstaan door vermelding van zijn naam op de geboorteakte. De heer [naam vader] heeft [naam dochter eiseres] niet erkend en hij heeft de geboorteakte ook niet ondertekend. De Peruaanse autoriteiten hebben eiseres indertijd gedwongen de vader te noemen omdat er anders geen geboorteakte verstrekt zou worden. Dat het consulaat van Peru heeft aangegeven dat alle in de geboorteakte genoemde ouders ook altijd de juridische ouders zijn is in het licht van artikel 21 nF CC bovendien niet juist.
4.
Wettelijk kader
Artikel 2.2 van de Wet BRP bepaalt:
De inschrijving in de basisregistratie geschiedt op grond van de geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.
Op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10 van de Wet BRP bepaalt:
1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e.
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
4. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e, worden geen gegevens ontleend, dan nadat de gegevens voor zover mogelijk zijn geverifieerd door raadpleging van de basisregistratie en zo nodig van andere registers of van geschriften die door de betrokkene zijn overgelegd.
Artikel 2.58 van de Wet BRP bepaalt:
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
3. Het college voldoet binnen vier weken aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en kan de termijn, voor zover noodzakelijk, met telkens acht weken verlengen, indien het verzoek gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit betreft. Het college doet terstond mededeling van de verlenging aan de verzoeker.
4. Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Het college van burgemeester en wethouders doet van de uitvoering van het verzoek terstond mededeling aan de verzoeker.
Artikel 2.60 van de Wet BRP bepaalt:
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
a. aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven;
b. een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken;
c. een gegeven over de nationaliteit niet op te nemen;
d. ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden;
e. ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een algemeen gegeven;
f. bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de Nederlandse openbare orde te plaatsen;
g. niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 2.55 tot en met 2.59,
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 16 van Verordening 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (de verordening) bepaalt:
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 10:24 van het BW bepaalt:
1. Indien de geslachtsnaam of de voornamen van een persoon ter gelegenheid van de geboorte buiten Nederland zijn vastgelegd of als gevolg van een buiten Nederland tot stand gekomen wijziging in de persoonlijke staat zijn gewijzigd en zijn neergelegd in een overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte, worden de aldus vastgelegde of gewijzigde geslachtsnaam of voornamen in Nederland erkend. De erkenning kan niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van deze wet zou zijn gevolgd.
2. Lid 1 laat onverlet de toepassing van artikel 25 van dit Boek.
Artikel 10:25 van het BW bepaalt:
1. Ter zake van de toepassing van artikel 5 van Boek 1 geldt het volgende:
a. Indien een kind buiten Nederland rechtsgeldig is erkend of gewettigd, door deze erkenning of wettiging in familierechtelijke betrekkingen tot de erkenner is komen te staan en daarbij het Nederlanderschap heeft verkregen of behouden, en indien de geslachtsnaam van dat kind niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5 lid 2 van Boek 1, kunnen de moeder en de erkenner gezamenlijk alsnog, tot twee jaar na de erkenning of de wettiging, verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip van de erkenning of de wettiging de leeftijd van zestien jaren bereikt, dan kan het, tot twee jaar na de erkenning of de wettiging, zelf alsnog verklaren van wie van beide ouders het de geslachtsnaam zal hebben.
(…)
e. Indien een buiten Nederland geboren kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot de beide ouders staat en het Nederlanderschap bezit, en indien de geslachtsnaam van dat kind in de geboorteakte niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5 lid 4 van Boek 1, kunnen de ouders gezamenlijk alsnog, tot twee jaar na de geboorte, verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben.
f. Indien het ouderschap van een kind buiten Nederland rechtsgeldig is vastgesteld en dat kind daardoor het Nederlanderschap heeft verkregen of behouden, en indien de geslachtsnaam van dat kind na de vaststelling van het ouderschap niet is bepaald met inachtneming van een naamskeuze in de zin van artikel 5, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen de moeder en de persoon wiens ouderschap gerechtelijk is vastgesteld alsnog, tot twee jaar na het tijdstip waarop de gerechtelijke beslissing houdende vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde gaat, gezamenlijk verklaren welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Heeft het kind op het tijdstip waarop de beslissing houdende vaststelling van het ouderschap in kracht van gewijsde gaat, de leeftijd van zestien jaar bereikt, dan kan het, tot twee jaar na dat tijdstip, zelf alsnog verklaren van wie van beide ouders het de geslachtsnaam zal hebben.
2. In het geval onder b wordt de verklaring houdende naamskeuze afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de optie voor het Nederlanderschap in ontvangst wordt genomen. In de overige gevallen kan de verklaring houdende naamskeuze worden afgelegd ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand.
Artikel 1:5, vierde lid, van het BW bepaalt:
Indien een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan, verklaren de ouders gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Van de verklaring van de ouders die voor de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Van de verklaring van de ouders die ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt melding gemaakt in de akte van geboorte. De eerste drie volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing indien een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoeld in artikel 253sa over het kind zullen uitoefenen of uitoefenen. De verklaring die niet ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, kan ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand worden afgelegd.
5.
Oordeel van de rechtbank
Het college heeft de geboorteakte van [naam dochter eiseres] in de BRP geregistreerd, de reeds in de BRP geregistreerde geslachtsnaam van [naam dochter eiseres] , [geslachtsnaam dochter eiseres] , ongewijzigd gelaten en de heer [naam vader] in de BRP opgenomen als vader van [naam dochter eiseres] .
De rechtbank stelt vast dat op de geboorteakte als ‘eerste achternaam’ [naam vader] vermeld staat en als ‘tweede achternaam’ [naam moeder] . Verder staat onder ‘gegevens van de vader’ [naam vader] vermeld. Daarmee acht de rechtbank registratie in de BRP overeenkomstig de geboorteakte en overeenkomstig het bepaalde in de Wet BRP.
Feitelijk verzoekt eiseres verweerder gegevens te registreren die afwijken van een brondocument, in dit geval de geboorteakte, omdat deze geboorteakte volgens eiseres niet is opgemaakt conform de Nederlandse en internationale regels. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Wet BRP (in beginsel) geen ruimte om in het BRP gegevens te registreren die afwijken van de in de artikelen 2.2 en 2.8, tweede lid, van de BRP vermelde (bron)documenten. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in voormeld artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP, waarin dwingend wordt voorgeschreven waaraan gegevens over de burgerlijke staat worden ontleend, en de functie van het BRP, namelijk de registratie van een aantal basisgegevens ten behoeve van een doelmatige informatievoorziening van de overheid. Dit brengt met zich dat de gegevens in de BRP zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk moeten zijn. De gebruikers moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn (zie ECLI:NL:RVS:2019:354). Met dit uitgangspunt verdraagt zich niet de registratie van gegevens die afwijken van een brondocument.
Artikel 2.58 van de Wet BRP biedt naar het oordeel van de rechtbank evenmin grond voor registratie conform de wens van eiseres. In dit artikel is bepaald dat wijziging van de gegevens in de BRP alleen mogelijk is als de gegevens evident onjuist zijn. Dan moet dus onomstotelijk vaststaan dat de reeds in de BRP geregistreerde gegevens onjuist zijn en het bewijs dat die gegevens feitelijk onjuist zijn kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. De rechtbank acht in dit geval niet onomstotelijk vaststaan dat de geregistreerde geslachtsnaam, [geslachtsnaam dochter eiseres] , of registratie van de heer [naam vader] als vader van [naam dochter eiseres] onjuist zijn. Deze registratie is conform het overgelegde brondocument (de geboorteakte). Eiseres heeft geen – andere – brondocumenten overgelegd waar uit blijkt dat dit brondocument onjuist is.
Eiseres stelt in feite dat de overgelegde geboorteakte onjuist is. Zij heeft betoogd dat zij onder toepassing van het BW, en dan meer specifiek artikel 10:24 van het BW, de mogelijkheid moet hebben om voor een andere achternaam te kiezen dan is geregistreerd op de Peruaanse geboorteakte. Voorts is volgens eiseres op deze akte ten onrechte de heer [naam vader] als vader van [naam dochter eiseres] vermeld. Dit betoog kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot het door eiseres gewenste resultaat – opname van gegevens in het BRP die afwijken van de geboorteakte – leiden. Een oordeel over de stellingen van eiseres vergt een oordeel over toepassing van het BW en internationaal privaatrecht. Geschillen hierover behoren tot het domein van de civiele rechter. De rechtbank acht dat ook in dit geval aan de orde. Indien eiseres meent dat de gegevens op de Peruaanse geboorteakte onjuist zijn en moeten worden gewijzigd, zal zij dit via een civielrechtelijke procedure moeten bewerkstelligen. Indien dit leidt tot een op enigerlei wijze gewijzigde akte, kan eiseres op basis van dat (nieuwe, gewijzigde) brondocument vervolgens verweerder verzoeken de registratie in het BRP te wijzigen.
De rechtbank ziet in het arrest ‘Hongaars huwelijk’ van de HR van 26 september 2008, waarnaar eiseres heeft verwezen, een aanwijzing voor de juistheid van dit standpunt.
Uit dit arrest leidt de rechtbank af dat verzoekster in die zaak een verzoek heeft gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand voor aanpassing van het register van de burgerlijke stand in ’s-Gravenhage, bij weigering waarvan beroep is ingesteld bij de rechtbank en daarna hoger beroep bij het gerechtshof, waarna cassatieberoep is ingesteld bij de Hoge Raad. Dit arrest ziet dus niet op inschrijving in het BRP door het college van burgemeester en wethouders, maar op inschrijving in het register van de burgerlijke stand door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dat register moet niet worden verward met de BRP, waarvoor akten van burgerlijke stand als brondocument worden gebruikt en ten aanzien waarvan het college het bevoegde orgaan is. Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat de gang naar de civiele rechter, de geëigende weg is.
Dit betekent dat de rechtbank niet in zal gaan op de vraag of de uitleg die het college heeft gegeven aan artikel 10:24 BW en de uitleg van het Peruaanse recht ten aanzien van het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen tussen eiseres en haar biologische vader, de juiste is. Naar het oordeel van de rechtbank was het ook niet aan het college om inhoudelijk op de civielrechtelijke kwesties in te gaan. In zoverre ligt aan het bestreden besluit een onjuiste motivering ten grondslag en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is de weigering om de geboorteakte te registreren op de door eiseres gewenste wijze wel terecht, zij het op andere gronden. Aangezien een juiste motivering evenmin zou hebben geleid tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.
6.
Conclusie
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres in deze procedure gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en wegingsfactor 1). Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde reis- en verletkosten ten bedrage van € 149,18 toewijzen.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.173,18.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.