ECLI:NL:RBZWB:2019:4461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
02-040576-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Kooijman
  • J. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid en snelheidsovertreding

Op 21 november 2017 vond in Tilburg een tragisch verkeersongeval plaats waarbij een voetgangster, die haar fiets aan de hand had, werd aangereden door een personenauto bestuurd door de verdachte. De voetgangster liep ernstig letsel op en overleed later in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij met een snelheid van tussen de 68,1 en 56,4 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 30 kilometer per uur was. De verdachte had niet voldoende aandacht voor de weg en de verkeerssituatie, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte fors te hard had gereden en geen rekening had gehouden met de verkeersmaatregelen die extra voorzichtigheid vereisten in een druk stadscentrum. De rechtbank achtte de gedragingen van de verdachte onoplettend en onachtzaam, wat resulteerde in een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/040576-19
vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. D. Marcus, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Renault), daarmede rijdende over de weg, het Stadhuisplein en/of de Schouwburgring , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam,
- met dat motorrijtuig met een snelheid van tussen de 68,1 kilometer per uur en/of 56,4
kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar door verkeersmaatregelen ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in ieder geval met een te hoge snelheid dan toe voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was, te rijden en/of
- niet, althans niet voldoende en/of bij voortduring zijn, verdachte's aandacht te richten en/of
gericht te houden op het vóór hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of
- niet, althans niet behoorlijk en/of tijdig het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen en/of
- niet tijdig met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig uit te wijken, althans geen, in ieder geval onvoldoende maatregelen te treffen teneinde een aanrijding/botsing met een zich op die weg bevindende en/of overstekende voetganger met haar fiets in de hand te voorkomen, (mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met voormelde overstekende voetganger met haar fiets in de hand, waardoor een ander [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere schedelbreuken en/of zwaar hersenletsel werd toegebracht, mede waardoor genoemde [slachtoffer] op 5 december 2017 is komen te overlijden;
(Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Tilburg als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Renault), daarmee rijdende op de weg, het Stadhuisplein en/of de Schouwburgring met dat voertuig met een snelheid van tussen de 68,1 kilometer per uur en/of 56,4 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar door verkeersmaatregelen ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in ieder geval met een te hoge snelheid dan toe voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was, heeft gereden en/of
- niet, althans niet voldoende en/of bij voortduring zijn, verdachte's aandacht heeft gericht en/of
gericht gehouden op het vóór hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en/of
- niet, althans niet behoorlijk en/of tijdig het door hem, verdachte, bestuurde voertuig af te
remmen en/of tot stilstand heeft gebracht en/of
- niet tijdig met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig uit te wijken, althans geen, in ieder geval onvoldoende maatregelen heeft getroffen teneinde een aanrijding/botsing met een zich op die weg bevindende en/of overstekende voetganger (met haar fiets in de hand) te voorkomen, (mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing is gekomen met voormelde overstekende voetganger (met haar fiets in de hand),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte is volgens de officier van justitie in ernstige mate verwijtbaar onvoorzichtig geweest. Hij heeft de ter plaatse aanwezige verkeersborden, waaruit bleek dat de maximum toegestane snelheid op dat moment 30 kilometer per uur bedroeg, blijkbaar niet gezien dan wel zich hier bewust niet aan gehouden. Verdachte heeft ongeveer twee keer zo hard gereden dan op dat moment was toegestaan. Daarnaast heeft verdachte gedurende langere tijd niet op de weg gelet. De officier van justitie acht de mate van schuld ernstig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primaire en subsidiaire ten laste gelegde feit kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Verdachte was op het bewuste moment niet bezig met zijn telefoon, zijn voertuig was technisch goed onderhouden, hij was niet onder invloed van alcohol of verdovende middelen, hij voerde verlichting en beschikte over een (geldig) rijbewijs.
Verder is nog van belang dat het regende, hetgeen van invloed is op het zicht van verdachte en de remweg van het voertuig.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er op 21 november 2017 onmogelijk geldige verkeersmaatregelen van toepassing kunnen zijn geweest die ertoe hadden moeten leiden dat een andere maximumsnelheid gold dan 50 kilometer per uur. Uit stukken van de gemeente Tilburg blijkt immers dat de verkeersmaatregelen pas op 23 november 2017, dus twee dagen later, zouden ingaan. De gemeten snelheid van het voertuig van verdachte is niet dermate hoog geweest dat gesproken kan worden van een dusdanige verkeersovertreding dat er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaam rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Verdachte reed op een voorrangsweg en had er in eerste instantie niet op bedacht behoeven te zijn dat er ineens personen de weg over zouden steken. Dit alles dient tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde te leiden.
Dit zou eveneens moeten gelden voor het subsidiair tenlastegelegde. Voor een bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet dient sprake te zijn van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat overschrijding van de maximumsnelheid met 6 kilometer per uur hieraan niet voldoet. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken van het niet richten van zijn aandacht op de weg en de snelheid, waarvoor dezelfde argumenten gelden als ten aanzien van het primair tenlastegelegde is aangevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte reed op 21 november 2017 met zijn personenauto, merk Renault, over het Stadhuisplein in Tilburg in de richting van de Schouwburgring. Ter hoogte van de Stadhuisstraat en de plaats waar het Stadhuisplein overgaat in de Schouwburgring reed verdachte op de linkerbaan omdat hij alvast wilde voorsorteren om links af te slaan. [1]
Op dat moment stak het slachtoffer [slachtoffer] met de fiets aan haar hand de rijbaan schuin over, gezien de rijrichting van de Renault van rechts naar links. De door verdachte bestuurde Renault schepte [slachtoffer] die hierbij meerdere schedelbreuken en ernstig hersenletsel opliep. In het ziekenhuis is zij op 5 december 2017 aan haar verwondingen overleden. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij deze weg goed kent en hier zeker een aantal keer per week rijdt. Op de bewuste dag reed hij naar eigen zeggen niet harder dan 50 kilometer per uur en reed hij met een constante snelheid. Volgens verdachte mag je daar ter plaatse met die snelheid rijden en houdt hij zich daar altijd netjes aan. De borden die aangaven dat er een snelheid gold van 30 kilometer per uur heeft verdachte niet gezien. Hij heeft de overstekende vrouw met de fiets in het geheel niet gezien en vermoedt dat zij in zijn dode hoek heeft gezeten. Zij zou ineens voor hem zijn opgedoken en hij zag haar pas enkele meters van tevoren. Volgens verdachte heeft het slachtoffer ook deels schuld aan de aanrijding aangezien zij zelf ook niet goed heeft gekeken voordat zij de weg overstak.
Naar aanleiding van het ongeval is op 21 november 2017 forensisch onderzoek verricht, waarbij het volgende is vastgesteld. [3]
Het verkeersongeval vond plaats op het T-kruispunt gevormd door het Stadhuisplein, Schouwburgsingel en Stadhuisstraat gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Tilburg in de gemeente Tilburg.
Het Stadhuisplein/Schouwburgring bestond op de plaats van het ongeval uit één rijbaan (breedte ongeveer 6,2 meter) met twee rijstroken bestemd voor het verkeer in de richting van de Bredaseweg. Zowel de rechterzijde als de linkerzijde van de rijbaan werd begrensd door een verhoogde verharde berm met daarnaast een vrij liggend fietspad. Aan de rechterzijde sloten een aantal in- en uitritten aan. De Stadhuisstraat sloot eveneens als T-kruispunt rechts aan op de Schouwburgring.
Op het moment van het ongeval waren er afwijkende verkeersmaatregelen van kracht voor het weggedeelte direct voorafgaande aan de plaats aanrijding.
Op het Stadhuisplein net voorbij het kruispunt met de Bisschop Zwijsenstraat was bord A1 (30 kilometer per uur) en bord J16 (werk in uitvoering) conform de Bijlage I RVV 1990 geplaatst aan de rechterzijde op de verhoogde en verharde berm. Daarop volgend was zowel aan de linker- als rechterzijde op de verhoogde berm bord J37 met onderbord “in/uitrit bouwverkeer” conform de Bijlage I RVV 1990 geplaatst.
Met betrekking tot de aldaar op dat moment geldende maximumsnelheid overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft betoogd dat er op 21 november 2017, de dag van het ongeval, onmogelijk geldige verkeersmaatregelen van toepassing kunnen zijn geweest die ertoe hadden moeten leiden dat een andere maximumsnelheid gold dan de normaliter geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Onderbouwd met stukken afkomstig van de gemeente Tilburg zou immers moeten blijken dat het besluit over de tijdelijke verlaging van de maximumsnelheid is genomen op 23 november 2017, twee dagen na het ongeval. Naar de mening van de verdediging kan het dan niet zo zijn dat er op 21 november 2017 geldige verkeersmaatregelen van toepassing zijn geweest die ertoe hadden moeten leiden dat een lagere maximumsnelheid gold dan 50 kilometer per uur.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank het niet relevant voor de beoordeling van deze zaak op welk moment het besluit van de gemeente is genomen. Voor het publiek geldt dat men zich dient te houden aan de verkeersregels zoals voor hen waarneembaar zijn, in casu de verkeersborden betreffende de verlaagde maximumsnelheid en het waarschuwingsbord betreffende het bouwverkeer. Deze borden vragen om aanpassing van het rijgedrag.
Uit het in het dossier opgenomen fotomateriaal en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, blijkt naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk dat de ter plaatse genomen foto’s vlak na het ongeval zijn genomen en dat de borden er dus hebben gestaan op het moment dat verdachte daar met zijn Renault reed. Het proces-verbaal vermeldt immers dat op 21 november 2017 assistentie is verleend bij de afwikkeling van het verkeersongeval. Verder zijn het afzetlint en de fiets van het slachtoffer op foto’s te zien. Ten slotte hebben verbalisanten gerelateerd dat er tussen het moment van de aanrijding en het moment van de aanvang van het sporenonderzoek geen wijzigingen in de situatie op de plaats van het ongeval zijn geweest.
Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er verkeersborden hebben gestaan en dat verdachte zich hier niet aan heeft gehouden.
Voorts is vastgesteld dat er sprake was van daglicht en dat de toestand van het wegdek nat/vochtig was. De Renault van verdachte verkeerde in een voldoende technische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak van of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Remproeven hebben aangetoond dat het voertuig goed remde. Het zicht door de voorruit en de zijruiten was goed. Derhalve waren er geen bijzondere omstandigheden die (mede) hebben bijgedragen aan de oorzaak van het ongeval.
Om de snelheid van de Renault vast te kunnen stellen, heeft er een onderzoek naar de ter plaatse geregistreerde camerabeelden plaatsgevonden door het NFI. [4] Het onderzoek naar de gemiddelde snelheid van de auto van verdachte zoals deze zichtbaar is op de camerabeelden heeft plaatsgevonden op basis van metingen aan de beelden zoals gedefinieerd in figuur 1, figuur 2 en figuur 3 van de rapportage. De beste schatting voor de gemiddelde snelheid van de auto bedraagt voor traject één 68,1 kilometer per uur en voor traject twee 56,4 kilometer per uur. Voor traject één is de gemiddelde snelheid bepaald over een afstand van ongeveer 18,1 meter en voor traject twee aansluitend over een afstand van ongeveer 15,9 meter. Voor traject één zijn de grenzen van het 95%-kansinterval [67,2; 69,0] en voor traject twee [55,1; 57,6].
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Binnen dit kader moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Op grond van de toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en de vastgestelde snelheid van verdachte, die (ruim) twee keer zo hoog heeft gelegen als wat op dat moment was toegestaan, concludeert de rechtbank dat verdachte voor het ongeval veel te hard heeft gereden. De uitkomst van de metingen zijn weliswaar door de verdediging betwist, maar hieraan heeft de verdediging geen gedegen onderbouwing ten grondslag gelegd. Bovendien ziet de rechtbank steunbewijs in de getuigenverklaringen van [getuige 1] [5] (“Ik denk dat de auto harder reed dan 50 kilometer per uur, maar hij reed niet extreem hard. Ik denk ongeveer 60 a 70 kilometer per uur. Ik denk dat, omdat hij wel harder reed dan wij reden en wij reden ongeveer 50 kilometer per uur”) en [getuige 2] [6] (“Ik denk dat de auto ongeveer 50 kilometer per uur gereden heeft. Ik denk dit omdat hij eigenlijk even hard reed als wat de auto’s hier normaal rijden”). Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte harder heeft gereden dan de toegestane 30 kilometer per uur.
Daarnaast leidt de rechtbank uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse af dat verdachte voldoende zicht en tijd had om te reageren op de overstekende voetgangster met fiets. Verdachte heeft zelf nog de mogelijkheid geopperd dat zijn zicht wellicht ontnomen kan zijn door de stijl van de auto. Dat dit een reële mogelijkheid zou zijn, is door de verdediging niet nader onderbouwd noch voor het overige uit het dossier gebleken.
Het rijden met een hogere snelheid dan op dat moment ter plaatse was toegestaan en het op een overzichtelijke weg gedurende langere tijd niet voldoende zicht houden op de voor hem gelegen weg, hebben er toe geleid dat verdachte zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Als gevolg hiervan heeft de aanrijding met het slachtoffer plaatsgevonden en is zij ten gevolge hiervan aan haar verwondingen overleden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Voor het vaststellen van de mate van schuld houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte fors te hard heeft gereden en in het geheel geen acht heeft geslagen op de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen, en dit terwijl er juist extra voorzichtigheid en waakzaamheid geboden was nu dit alles zich heeft afgespeeld middenin het centrum van een drukke stad als Tilburg, alwaar met de aanwezigheid van overstekende voetgangers rekening moet worden gehouden. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in hoge mate onoplettend en onachtzaam gereden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 21 november 2017 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Renault), daarmede rijdende over de weg, het Stadhuisplein en de Schouwburgring, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door in hoge mate onoplettend en onachtzaam,
- met dat motorrijtuig met een snelheid van tussen de 68,1 kilometer per uur en 56,4
kilometer per uur, met een hogere snelheid dan de aldaar door verkeersmaatregelen ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, te rijden en
- niet voldoende zijn, verdachtes aandacht te richten en
gericht te houden op het vóór hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg en
- niet tijdig het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te remmen en tot stilstand te brengen
tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met voormelde overstekende voetganger met haar fiets in de hand, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere schedelbreuken en zwaar hersenletsel werd toegebracht, mede waardoor genoemde [slachtoffer] op 5 december 2017 is komen te overlijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaak praktisch 1 jaar en 11 maanden op zich heeft laten wachten, hetgeen op geen enkel moment voor rekening van verdachte komt. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging de rechtbank een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Als persoonlijke omstandigheden heeft de verdediging aangevoerd dat de impact van het ongeval voor verdachte zelf ook enorm is geweest en dat hij een volledig blanco strafblad heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 21 november 2017 is verdachte als bestuurder betrokken geweest bij een aanrijding in Tilburg met zeer ernstige gevolgen. Verdachte heeft met zijn personenauto een voetgangster aangereden die op dat moment met haar fiets in de hand de rijbaan overstak. Verdachte heeft de voetgangster blijkbaar niet gezien en is met een veel hogere snelheid dan aldaar op dat moment was toegestaan op haar af gereden en tegen de voetgangster aan gereden. Als gevolg van deze aanrijding is het slachtoffer in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden.
De rechtbank neemt verdachte zijn rijgedrag zeer kwalijk. Hij heeft op een overzichtelijke weg gedurende langere tijd blijkbaar onvoldoende zicht op de rijweg voor hem gehouden, waarbij hij ook nog eens veel te hard heeft gereden. De ter plaatse aanwezige verkeersborden vroegen om aanpassing van het rijgedrag, maar hier heeft verdachte in het geheel geen rekening mee gehouden, dit met de dood van het slachtoffer als zeer ernstig gevolg. Met het overlijden van mevrouw [slachtoffer] is de nabestaanden een zeer groot en onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen eens te meer bleek uit de ter zitting voorgedragen verklaring.
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor een ongeval met dodelijke afloop, waarbij geen alcoholgebruik aan de orde is en waarbij de categorie “ernstige schuld” bewezen wordt verklaard, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar. Dit is ook de strafeis zoals deze door de officier van justitie is geformuleerd.
De rechtbank neemt deze straf(eis) als uitgangspunt, maar houdt in het bijzonder rekening met de navolgende persoonlijke omstandigheden.
Verdachte was ten tijde van het ongeval nog maar 19 jaar en de rechtbank laat deze jeugdige leeftijd meewegen. Dit geldt ook voor de impact die het ongeval voor deze jonge verdachte zelf heeft gehad en het feit dat hij er derhalve mee zal moeten leren leven dat hij al op deze jonge leeftijd door zijn verkeersgedrag verantwoordelijk is voor de dood van een ander.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte en het tijdsverloop, nu het bijna twee jaar heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk op zitting is behandeld.
De rechtbank acht het verkeersgedrag van verdachte daarentegen te ernstig om geen gevangenisstraf op te leggen en het feit af te doen met een taakstraf. De mate van schuld aan de zijde van verdachte biedt hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte.
Alles afwegende zal de rechtbank een deel van de op te leggen gevangenisstraf en rij-ontzegging voorwaardelijk opleggen. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden en zij zal deze dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank heeft bovendien geen bijzondere omstandigheden gehoord die maken dat verdachte ernstig wordt getroffen door het gedurende langere tijd kwijtraken van zijn rijbewijs. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte met deze forse voorwaardelijke rij-ontzegging in de toekomst zijn verkeersgedrag aanzienlijk zal verbeteren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korsten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 oktober 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL200-2017280892 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 128.
2.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, pagina 45 en verder, het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 4 en het proces-verbaal bevindingen, pagina 82.
3.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, pagina’s 45 tot en met 78.
4.Het deskundigenverslag van het NFI van 14 juni 2018, pagina’s 15 tot en met 34 incl. bijlagen.
5.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , pagina 87.
6.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , pagina 93.