6.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster door haar zonder haar instemming te vingeren en heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als het onderhavige nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Uit de slachtofferverklaring die namens aangeefster ter zitting is voorgedragen, volgt dat dat ook voor haar geldt. Zij kampt nog steeds met angstgevoelens en heeft hier ook hulp voor. Dit moet verdachte worden aangerekend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 10 januari 2019 van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de gedragsdeskundige M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, van 13 augustus 2018. Uit het rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een enigszins gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van zelfregulatietekorten en een gebrek aan inlevingsvermogen. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit heeft dit een rol gespeeld, waardoor kan worden gesproken van een doorwerking van de enigszins gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in het ten laste gelegde, indien bewezen. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De belangrijkste risicofactoren zijn het gebrek aan inlevingsvermogen en het gebrek aan zelfregulatie. Ondanks de vele beschermende factoren in de omgeving van verdachte wordt de kans op recidive toch als matig ingeschat. Dit vanwege het gebrek aan inzicht en responsiviteit bij verdachte. Hij heeft geen inzicht in de risicofactoren die er bij hem spelen, neemt geen verantwoordelijkheid voor het delict en laat weinig berouw zien. Er is geen intrinsieke motivatie voor verandering. Geadviseerd wordt om verdachte een training op te leggen waarbij hij leert meer grip te krijgen op zijn eigen impulsen in het algemeen (woede en agressie, maar ook seksuele impulsen) en meer zicht krijgt op zijn soms wat gebrekkige sociale vaardigheden (inlevingsvermogen). Daarbij kan gedacht worden aan een training
zoals Tools4U, uitgebreide versie. Deze interventie kan opgelegd worden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. De jeugdreclassering kan toezien op het verloop. Gezien de problematiek van [verdachte] wordt geadviseerd hem te laten begeleiden door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
Verder betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf de over verdachte uitgebrachte adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en in het bijzonder het advies van 31 oktober 2018. Hieruit volgt dat de Raad zorgen heeft over het gebrek aan inlevingsvermogen en zelfregulatie van verdachte. Voor wat betreft de inschatting van het recidiverisico sluit de Raad zich aan bij de visie van de psycholoog. De Raad adviseert evenals de psycholoog om verdachte een training op te leggen waarbij hij
leert meer grip te krijgen op zijn eigen impulsen in het algemeen (woede en agressie, maar ook seksuele impulsen) en meer zicht krijgt op zijn soms wat gebrekkige sociale vaardigheden (inlevingsvermogen). De Raad is van mening dat het van belang is de ouders te betrekking bij de training. De Raad adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke taakstraf op te leggen, waar een leerstraf, te weten de gedragsinterventie So-Cool uitgebreide versie deel van uitmaakt, waarbij de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep kan toezien op het verloop. Ter zitting heeft de Raad het advies gewijzigd in die zin dat wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, waarvan de leerstraf So-Cool deel uitmaakt, en de bijzondere voorwaarden dat verdachte volgens zijn rooster naar school gaat, dat hij zorg draagt voor een zinvolle vrijetijdsbesteding en dat hij meewerkt aan nadere hulpverlening indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. De proeftijd kan worden bepaald op een jaar en het toezicht en de begeleiding zou door Stichting Intervence uitgevoerd moeten worden, nu er bij de William Schrikker Groep een lange wachtlijst is. Er kan worden volstaan met de leerstraf So-Cool regulier van 40 uur.
Tot slot betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf dat de deskundige, de heer Brouwer, namens de jeugdreclassering ter zitting heeft verklaard dat verdachte (in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) al ruim een jaar door hem wordt begeleid en dat er een vooruitgang is te zien bij verdachte. De jeugdreclassering acht toezicht en begeleiding in het kader van een voorwaardelijke straf voor de duur van een jaar daarom toereikend. De jeugdreclassering acht daarnaast van belang dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de sociale vaardigheden van verdachte en acht de training So-Cool regulier daartoe passend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de persoon van verdachte, zoals hiervoor omschreven door de deskundigen en de Raad. Zij neemt de conclusie van de psycholoog over en is van oordeel dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank acht van belang dat verdachte, om het risico op recidive te beperken, een training gaat volgen om grip te krijgen op zijn eigen impulsen en meer zicht te krijgen op zijn soms wat gebrekkige sociale vaardigheden in de vorm van een gebrek aan inlevingsvermogen. Zij zal daarom de door de Raad geadviseerde leerstraf So-Cool regulier voor de duur van 40 uur opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan verdachte een werkstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt in hogere mate dan de officier van justitie rekening met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, dat het een ouder feit betreft en dat verdachte reeds een jaar onder toezicht van de jeugdreclassering staat en in die periode een positieve ontwikkeling heeft laten zien. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een werkstraf voor de duur van 60 uur. De rechtbank zal een deel daarvan, te weten 40 uur, voorwaardelijk opleggen om verdere begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk te maken en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te stellen, met uitzondering van de geadviseerde voorwaarde omtrent verdere hulpverlening. Naar het oordeel van de rechtbank is deze voorwaarde onvoldoende concreet en staat thans onvoldoende vast dat nadere hulpverlening noodzakelijk zal zijn. Voor wat betreft de proeftijd en de duur van de begeleiding en het toezicht van de jeugdreclassering overweegt de rechtbank dat verdachte al gedurende een jaar onder toezicht heeft gestaan van de jeugdreclassering en goed lijkt te gedijen bij de strakke structuur die thans in dat kader wordt geboden. De rechtbank acht een periode van een jaar toezicht door de jeugdreclassering dan ook passend. Het is de rechtbank echter onvoldoende duidelijk of verdachte de positieve ontwikkeling ook vast kan houden na afloop van het toezicht. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook daarna nog een stok achter de deur nodig heeft om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarom de proeftijd bepalen op twee jaar, maar de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht beperken tot een jaar.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de conclusie van de psycholoog dat er bij verdachte sprake is van een gebrek aan inlevingsvermogen en zelfregulatie, alsmede dat het bij hem ontbreekt aan responsiviteit en inzicht in de risicofactoren en er geen intrinsieke motivatie tot verandering is bij hem, is de rechtbank van oordeel dat er – zolang verdachte geen gedragsinterventie heeft ondergaan – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een (dergelijk) misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.