ECLI:NL:RBZWB:2019:440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
02-700090-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige door dwang en geweld in Zierikzee

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 november 2017 in Zierikzee het slachtoffer, een minderjarige, zonder haar instemming seksueel heeft binnengedrongen met zijn vinger. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig, terwijl de verklaring van de verdachte inconsistent was. De verdachte had het slachtoffer naar een doodlopend steegje geleid, waar hij haar omhelsde en vervolgens zijn vinger in haar vagina bracht, ondanks haar duidelijke tegenstand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting en legde een deels voorwaardelijke straf op, met bijzondere voorwaarden en toezicht door een gecertificeerde instelling. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de noodzaak voor begeleiding en training om recidive te voorkomen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, die nog steeds met de gevolgen van het misdrijf kampt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700090-18
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2019
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] Zierikzee,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 24 januari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2017 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte die [slachtoffer] naar een doodlopend steegje heeft geleid en/of die [slachtoffer] vervolgens heeft omhelsd/vastgehouden en/of vervolgens onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
art 242 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de eenduidige, heldere en consistente verklaringen van aangeefster tegenover de politie en de getuigen. Hieruit volgt dat verdachte zijn vinger tegen haar wil in de vagina van aangeefster heeft gebracht door middel van de feitelijkheden zoals die in de tenlastelegging zijn omschreven. De verklaringen van verdachte dat dit met instemming van aangeefster gebeurde, zijn inconsistent. Door verdachte kon uit het gedrag van aangeefster niet worden afgeleid dat zij het ook wilde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat onvoldoende is gebleken dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Voor verdachte was onvoldoende duidelijk dat aangeefster niet wilde. De verdediging wijst daarbij op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte en aangeefster, de vriendschappelijke en gelijkwaardige relatie tussen hen en het gedrag van aangeefster zelf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 27 november 2017 in Zierikzee samen met verdachte naar huis liep. Verdachte liep toen naar een steegje en zei tegen aangeefster dat ze haar fiets moest laten staan. Toen ze in het steegje waren, bleek het steegje doodlopend. Verdachte gaf haar toen een knuffel en zij gaf hem een knuffel terug. Ze stonden tegenover elkaar toen verdachte met zijn hand in haar broek ging. Aangeefster zei: “ [verdachte] , niet doen”, maar verdachte ging toch door. Toen ging hij haar vagina in en vingerde hij haar. Ze heeft geprobeerd deze penetratie te stoppen door zich te laten vallen, maar dat lukte niet. Verdachte bleef met zijn vinger in haar vagina. Voordat verdachte haar vingerde, heeft hij aan haar gevraagd of dat mocht. Aangeefster zei toen “IDK”, I don’t know. Daarmee bedoelde ze “nee”. [1] De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van verdachte in die zin dat hij heeft erkend dat hij aangeefster heeft gevingerd. Onder vingeren verstaat hij met een vinger in de vagina van een vrouw gaan. [2] Hij heeft verklaard dat hij met aangeefster het steegje is in gegaan, dat ze tegenover elkaar stonden en dat hij toen met zijn hand in haar broek is gegaan en haar toen heeft gevingerd. [3]
Verdachte heeft echter – anders dan aangeefster – verklaard dat hij het idee had dat het van twee kanten kwam en aangeefster ermee instemde. Hij heeft van te voren gevraagd of hij haar mocht vingeren, waarop aangeefster “I don’t know” zei. Hij vatte het zo op dat het van aangeefster mocht en dat er derhalve geen sprake was van dwang. Hij heeft niet gemerkt dat aangeefster zich heeft laten vallen en heeft niet gehoord dat ze zei dat hij het niet moest doen. De verklaringen van verdachte en aangeefster staan daarom voor wat betreft de dwang lijnrecht tegenover elkaar.
De rechtbank overweegt, voor wat betreft de geloofwaardigheid van beide verklaringen, als volgt. Aangeefster heeft – kort nadat het is gebeurd – consistent en consequent verklaard dat verdachte haar tegen haar wil heeft gevingerd, zowel bij de politie als tegen een vriend, getuige [getuige 1] , en een vriendin, getuige [getuige 2] . Zij heeft bovendien verklaard dat zij, toen verdachte zijn hand in haar broek wilde brengen, hem heeft gezegd dat hij dat niet moest doen. [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster hem gelijk nadat ze thuis was gekomen, heeft gebeld en gezegd dat ze gevingerd was door [verdachte] , terwijl zij had gezegd dat ze dat niet wilde. [4] [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster op school tegen haar vertelde dat ze gevingerd was, maar dat ze dat eigenlijk niet wilde. [5] Verdachte daarentegen heeft wisselend verklaard. In eerste instantie heeft hij bij de politie ontkend dat hij met aangeefster samen in het speeltuintje is geweest en dat hij aangeefster heeft gevingerd. Ter zitting heeft hij hierover verklaard dat hij dit heeft gezegd omdat hij dacht zich er wel uit te kunnen praten en dat het wel te redden viel. Daarnaast volgt ook uit zijn eigen verklaringen dat hij weliswaar heeft gevraagd aan aangeefster of hij haar mocht vingeren, maar dat zij daar niet expliciet mee heeft ingestemd. Verder heeft verdachte via Instagram berichtjes naar aangeefster gestuurd waarin hij aangeeft dat hij fout was, [6] + [7] hetgeen strookt met haar verklaring dat het tegen haar wil is gebeurd en niet met de verklaring van verdachte dat het van twee kanten kwam. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van aangeefster – in tegenstelling tot de verklaring van verdachte – geloofwaardig.
De rechtbank gaat daarom uit van het verhaal van aangeefster, namelijk dat zij aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij niet wilde dat hij haar vingerde, maar dat verdachte haar heeft gedwongen dit te ondergaan, door haar naar een doodlopend steegje te leiden, haar te omhelzen en vervolgens onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen. De rechtbank acht de ten laste gelegde verkrachting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks27 november 2017 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland, door
geweld of een anderefeitelijkhedenen/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid[slachtoffer]
heeftgedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, en bestaande
dat geweld ofdie andere feitelijkhe
(i)d
(en
)e
n/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)hieruit dat verdachte die [slachtoffer] naar een doodlopend steegje heeft geleid en
/ofdie [slachtoffer] vervolgens heeft omhelsd
/vastgehoudenen
/ofvervolgens onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
art 242 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden conform het advies van de Raad, namelijk dat verdachte verdere hulpverlening dient te accepteren, volgens zijn rooster naar school gaat en een zinvolle dagbesteding heeft. Hoewel zowel de psycholoog als de Raad heeft geadviseerd om het toezicht op de naleving van de voorwaarden, gelet op verdachtes beperkte vermogens, te laten uitoefenen door de William Schrikker Stichting, kiest de officier van justitie ervoor om te vorderen dit toezicht te laten uitoefenen door de Stichting Intervence. Dit gelet op de wachttijd bij de William Schrikker Stichting en het feit dat verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis ook al wordt begeleid door de Stichting Intervence .
Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen de leerstraf So-Cool regulier voor de duur van 40 uur. De officier van justitie vordert de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier heeft bij zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat vanuit pedagogisch oogpunt van belang is dat verdachte de leerstraf So-Cool gaat volgen, om te voorkomen dat hij nogmaals een strafbaar feit zal plegen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzoekt de verdediging rekening te houden met de conclusie van de psycholoog dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, alsmede met de omstandigheid dat verdachte een druk programma heeft met zijn school, stage en werk en dat hij binnenkort geopereerd moet worden aan zijn hand. De verdediging verzoekt daarom het onvoorwaardelijke deel van de taakstraf te laten bestaan uit de leerstraf So-Cool regulier en daarnaast enkel een voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster door haar zonder haar instemming te vingeren en heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als het onderhavige nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Uit de slachtofferverklaring die namens aangeefster ter zitting is voorgedragen, volgt dat dat ook voor haar geldt. Zij kampt nog steeds met angstgevoelens en heeft hier ook hulp voor. Dit moet verdachte worden aangerekend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 10 januari 2019 van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de gedragsdeskundige M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, van 13 augustus 2018. Uit het rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een enigszins gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van zelfregulatietekorten en een gebrek aan inlevingsvermogen. Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit heeft dit een rol gespeeld, waardoor kan worden gesproken van een doorwerking van de enigszins gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in het ten laste gelegde, indien bewezen. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De belangrijkste risicofactoren zijn het gebrek aan inlevingsvermogen en het gebrek aan zelfregulatie. Ondanks de vele beschermende factoren in de omgeving van verdachte wordt de kans op recidive toch als matig ingeschat. Dit vanwege het gebrek aan inzicht en responsiviteit bij verdachte. Hij heeft geen inzicht in de risicofactoren die er bij hem spelen, neemt geen verantwoordelijkheid voor het delict en laat weinig berouw zien. Er is geen intrinsieke motivatie voor verandering. Geadviseerd wordt om verdachte een training op te leggen waarbij hij leert meer grip te krijgen op zijn eigen impulsen in het algemeen (woede en agressie, maar ook seksuele impulsen) en meer zicht krijgt op zijn soms wat gebrekkige sociale vaardigheden (inlevingsvermogen). Daarbij kan gedacht worden aan een training
zoals Tools4U, uitgebreide versie. Deze interventie kan opgelegd worden als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. De jeugdreclassering kan toezien op het verloop. Gezien de problematiek van [verdachte] wordt geadviseerd hem te laten begeleiden door de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep.
Verder betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf de over verdachte uitgebrachte adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en in het bijzonder het advies van 31 oktober 2018. Hieruit volgt dat de Raad zorgen heeft over het gebrek aan inlevingsvermogen en zelfregulatie van verdachte. Voor wat betreft de inschatting van het recidiverisico sluit de Raad zich aan bij de visie van de psycholoog. De Raad adviseert evenals de psycholoog om verdachte een training op te leggen waarbij hij
leert meer grip te krijgen op zijn eigen impulsen in het algemeen (woede en agressie, maar ook seksuele impulsen) en meer zicht krijgt op zijn soms wat gebrekkige sociale vaardigheden (inlevingsvermogen). De Raad is van mening dat het van belang is de ouders te betrekking bij de training. De Raad adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke taakstraf op te leggen, waar een leerstraf, te weten de gedragsinterventie So-Cool uitgebreide versie deel van uitmaakt, waarbij de jeugdreclassering van de William Schrikker Groep kan toezien op het verloop. Ter zitting heeft de Raad het advies gewijzigd in die zin dat wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, waarvan de leerstraf So-Cool deel uitmaakt, en de bijzondere voorwaarden dat verdachte volgens zijn rooster naar school gaat, dat hij zorg draagt voor een zinvolle vrijetijdsbesteding en dat hij meewerkt aan nadere hulpverlening indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. De proeftijd kan worden bepaald op een jaar en het toezicht en de begeleiding zou door Stichting Intervence uitgevoerd moeten worden, nu er bij de William Schrikker Groep een lange wachtlijst is. Er kan worden volstaan met de leerstraf So-Cool regulier van 40 uur.
Tot slot betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf dat de deskundige, de heer Brouwer, namens de jeugdreclassering ter zitting heeft verklaard dat verdachte (in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) al ruim een jaar door hem wordt begeleid en dat er een vooruitgang is te zien bij verdachte. De jeugdreclassering acht toezicht en begeleiding in het kader van een voorwaardelijke straf voor de duur van een jaar daarom toereikend. De jeugdreclassering acht daarnaast van belang dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de sociale vaardigheden van verdachte en acht de training So-Cool regulier daartoe passend.
De rechtbank heeft acht geslagen op de persoon van verdachte, zoals hiervoor omschreven door de deskundigen en de Raad. Zij neemt de conclusie van de psycholoog over en is van oordeel dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank acht van belang dat verdachte, om het risico op recidive te beperken, een training gaat volgen om grip te krijgen op zijn eigen impulsen en meer zicht te krijgen op zijn soms wat gebrekkige sociale vaardigheden in de vorm van een gebrek aan inlevingsvermogen. Zij zal daarom de door de Raad geadviseerde leerstraf So-Cool regulier voor de duur van 40 uur opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan verdachte een werkstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt in hogere mate dan de officier van justitie rekening met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, dat het een ouder feit betreft en dat verdachte reeds een jaar onder toezicht van de jeugdreclassering staat en in die periode een positieve ontwikkeling heeft laten zien. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een werkstraf voor de duur van 60 uur. De rechtbank zal een deel daarvan, te weten 40 uur, voorwaardelijk opleggen om verdere begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk te maken en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te stellen, met uitzondering van de geadviseerde voorwaarde omtrent verdere hulpverlening. Naar het oordeel van de rechtbank is deze voorwaarde onvoldoende concreet en staat thans onvoldoende vast dat nadere hulpverlening noodzakelijk zal zijn. Voor wat betreft de proeftijd en de duur van de begeleiding en het toezicht van de jeugdreclassering overweegt de rechtbank dat verdachte al gedurende een jaar onder toezicht heeft gestaan van de jeugdreclassering en goed lijkt te gedijen bij de strakke structuur die thans in dat kader wordt geboden. De rechtbank acht een periode van een jaar toezicht door de jeugdreclassering dan ook passend. Het is de rechtbank echter onvoldoende duidelijk of verdachte de positieve ontwikkeling ook vast kan houden na afloop van het toezicht. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook daarna nog een stok achter de deur nodig heeft om hem ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarom de proeftijd bepalen op twee jaar, maar de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht beperken tot een jaar.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de conclusie van de psycholoog dat er bij verdachte sprake is van een gebrek aan inlevingsvermogen en zelfregulatie, alsmede dat het bij hem ontbreekt aan responsiviteit en inzicht in de risicofactoren en er geen intrinsieke motivatie tot verandering is bij hem, is de rechtbank van oordeel dat er – zolang verdachte geen gedragsinterventie heeft ondergaan – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een (dergelijk) misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za en 77aa en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf,te weten
So-Cool reguliervan
40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren,subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie
, waarvan 40 uren,subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie,
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
* zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd:
* onderwijs volgt volgens zijn lesrooster;
* een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft;
- stelt als
voorwaarden van rechtswegedat verdachte:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Stichting Intervence, gevestigd te Middelburg, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden gedurende het eerste jaar van de proeftijd;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. van Spronssen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. B.J. Duinhof en mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2019.
Mr. Meeuwisse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Eenheid Zeeland – West-Brabant, team Zeden, nummer PL2000-2017286838.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 54, alinea 16
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 81, alinea 7, 17 en 19
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige J. [getuige 1] , pagina 23, alinea 5 en 9
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 27, alinea 3
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , pagina 16, alinea 3, en bijgevoegde foto’s, pagina’18 tot en met 21
7.Verklaring van verdachte ter zitting van 24 januari 2019 “