ECLI:NL:RBZWB:2019:4387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
C/02/359836 / HA RK 19-147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenonderzoek in schadevergoedingzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek. Verzoeker, een slachtoffer van een bedrijfsongeval, heeft ernstige letsels aan zijn rechterhand opgelopen en verzoekt de rechtbank om een deskundigenonderzoek te gelasten, waarbij de QALY-methode als rekenmethode voor immateriële schadevergoeding wordt toegepast. De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet ter zake dienend is en dat de QALY-methode niet geschikt is voor de begroting van immateriële schade. De rechtbank stelt vast dat de immateriële schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld, rekening houdend met de aard en ernst van het letsel, de gevolgen voor de betrokkene en vergelijkbare uitspraken in de rechtspraak. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt verzoeker in de proceskosten van de verweerster, Nationale-Nederlanden.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 20 juni 2019 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de verweerster op 9 september 2019. De zaak werd behandeld op 17 september 2019, waarbij beide advocaten aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de QALY-methode, hoewel gebruikt in de gezondheidseconomie, niet is ontwikkeld voor het begroten van immateriële schade en dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat het deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank benadrukt dat de begroting van immateriële schadevergoeding moet plaatsvinden op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en niet op basis van algemene rekenmethoden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/359836 / HA RK 19-147
Beschikking van 8 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te Breda,
verzoeker,
advocaat mr. R.H. Vermeeren te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap
INTERJUTE B.V.,
gevestigd te Kapellebrug,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweersters,
advocaat mr. S.C. van Dijke te 's-Gravenhage.
Verzoeker zal hierna worden aangeduid als [eiser] en verweersters gezamenlijk zullen worden aangeduid als NN (enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift voorlopig deskundigenonderzoek, ingekomen ter griffie op 20 juni 2019;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 september 2019;
  • de pleitnota van mr. Vermeeren;
  • de pleitnota van mr. Van Dijke;
  • de door mr. Vermeeren nagezonden producties 1 t/m 4, behorende bij zijn pleitnota.
1.2.
Het verzoek is behandeld op 17 september 2019. Daarbij waren aanwezig beide advocaten, alsmede de heer [A.] , namens Nationale-Nederlanden.

2.De feiten

2.1.
Op 27 september 2013 is [eiser] slachtoffer geworden van een bedrijfsongeval. Tijdens werkzaamheden is zijn rechterhand tussen een drukpers gekomen, als gevolg waarvan hij ernstig en blijvend letsel aan zijn rechterhand heeft opgelopen. [eiser] verloor zijn middelvinger, wijsvinger inclusief knokkel en de helft van zijn duim.
2.2.
NN heeft namens Interjute de volledige aansprakelijkheid erkend. Partijen zijn met elkaar in overleg over de afwikkeling van de schade. NN heeft als voorschot op het smartengeld tot op heden een bedrag van € 52.500,-- aan [eiser] voldaan.
2.3.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is een onafhankelijk plastisch chirurgische expertise uitgevoerd door dr. [B.] . De conclusie van het onderzoek luidt dat er een zeer beperkte handfunctie resteert en dat de blijvende invaliditeit van de hand dient te worden gewaardeerd op 77 % en van de gehele persoon op 41%.
2.4.
[eiser] is door het UWV blijvend arbeidsongeschikt bevonden. Hij ontvangt een IVA-uitkering.

3.Het verzoek

3.1.
[eiser] verzoekt de rechtbank een deskundigenonderzoek zoals vermeld in zijn verzoekschrift te gelasten, met benoeming van prof. mr. dr. L.T. Visscher (hierna: Visscher), als econoom en jurist verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, school of Law, tot deskundige, met veroordeling van NN tot betaling bij voorschot van de kosten van de deskundige.
3.2.
[eiser] legt - kort samengevat - het volgende ten grondslag aan zijn verzoek. In de gezondheidseconomie wordt gebruik gemaakt van een rekenmethodiek om de doelmatigheid van medische behandelingen te beoordelen. Daarbij wordt de invloed van een medische conditie op de kwaliteit van leven uitgedrukt in een geldbedrag. Visscher heeft deze zogeheten Quality Adjusted Life Year (hierna: QALY) methode toepasbaar gemaakt om als hulpmiddel te dienen bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld. Het doel van [eiser] is om de resultaten van het voorlopig deskundigenonderzoek te gebruiken ter onderbouwing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. In een eventuele bodemprocedure kunnen de resultaten van het onderzoek een element vormen, dat de rechter mee kan nemen in de beoordeling. De QALY-methodiek maakt het volgens [eiser] mogelijk om gederfde levensvreugde objectief vast te stellen. In het huidige systeem van begroting van het smartengeld, waarbij in lijn met de uitspraken van de Hoge Raad wordt gekeken naar de concrete feiten en omstandigheden van het geval en naar toegekende bedragen in vergelijkbare gevallen, wordt volgens [eiser] onvoldoende rekening gehouden met kwantificeerbare factoren waaraan de immateriële schadevergoeding gerelateerd kan worden. De QALY- methodiek maakt het mogelijk om inzichtelijk en objectiveerbaar te maken wat een bepaald soort letsel voor invloed op het leven van een slachtoffer heeft en welk bedrag aan immateriële schadevergoeding daarbij passend is. [eiser] stelt dan ook recht en belang te hebben bij het verzoek.
3.3.
NN voert verweer en verzoekt [eiser] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de kosten.
Het verzoek is volgens NN niet ter zake dienend, onvoldoende concreet en betreft bovendien geen feiten die met een deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. NN onderbouwt dit - samengevat - als volgt. De begroting van het smartengeld betreft een juridische beoordeling die de feitenrechter zelf dient te verrichten en ziet niet op feiten die door middel van een deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Bovendien is de door [eiser] voorgestelde QALY-methode nog onvoldoende uitgekristalliseerd en vindt het gebruik van deze methode geen steun in de huidige rechtspraktijk en literatuur. Zij staat bovendien haaks op de jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit volgt dat gekeken dient te worden naar onder meer de aard en de ernst van het letsel en dat moet worden uitgegaan van de methode van gevalsvergelijking. In onderhavige zaak kan aan de hand van de thans beschikbare gegevens worden bepaald wat de impact van het door het ongeval opgelopen letsel is op het leven van [eiser] . Hiervoor is geen apart kostbaar deskundigenonderzoek nodig. Het belang van [eiser] bij dit onderzoek is ook onduidelijk. In het rekenrapport is rekening gehouden met een bedrag aan smartengeld van € 60.000,--. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt welk bedrag hij wenst te ontvangen. Voor zover het de bedoeling is van [eiser] om een hoger bedrag aan smartengeld vastgesteld te krijgen, verwijst NN naar de tendens in de rechtspraak waarbij – in vergelijking met een aantal jaren geleden – inmiddels hogere bedragen aan smartengeld worden uitgekeerd. Met het aangeboden bedrag van
€ 60.000,-- houdt NN rekening met die tendens.
NN kan niet instemmen met het verrichten van een deskundigenonderzoek door Visscher. Visscher is de enige pleitbezorger van de QALY-methode. De juistheid van de uitkomst van het onderzoek is niet te toetsten.
NN stelt zich gelet op het vorenstaande op het standpunt dat het door [eiser] voorgestelde onderzoek geen toegevoegde waarde heeft en zal zich - in geval van toewijzing van het verzoek - niet conformeren aan de uitkomsten van het onderzoek waar het gaat om vaststelling van het smartengeldbedrag.

4.De beoordeling

4.1.
Een voorlopig deskundigenonderzoek dient ertoe een partij de mogelijkheid te geven aan de hand van het uit te brengen deskundigenrapport zekerheid te verkrijgen over voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is om een procedure te beginnen en/of, als daartoe wordt overgegaan, beter te kunnen aangeven op grond waarvan een vordering wordt ingesteld of verweer wordt gevoerd. Aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek dient in beginsel te worden toegewezen, mits dat verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het onderzoek bewezen kunnen worden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [eiser] niet ter zake dienend is en geen feiten betreft die met het onderzoek bewezen kunnen worden. [eiser] wenst met het beoogde onderzoek zijn vordering tot immateriële schadevergoeding (nader) te onderbouwen op een wijze die geen steun vindt in het recht. Conform vaste jurisprudentie dient de rechter de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid vast te stellen. Hij mag daarbij rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Relevante factoren daarbij zijn de aard van het letsel, de ernst van het letsel en gevolgen van het letsel voor de betrokkene, de duur en de intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde, de aard van de aansprakelijkheid, de ernst van het verwijt en de mate van verwijtbaarheid. Voorts dient de rechter bij de begroting te letten op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, rekening houdend met sindsdien opgetreden geldontwaarding. De rechter kan mede acht slaan op de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen, zij het dat deze ontwikkelingen niet beslissend kunnen zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze een berekening op grond van de QALY-methodiek als relevante factor in het licht van de hiervoor genoemde toetsingsmaatstaf aan de begroting van de immateriële schadevergoeding kan bijdragen. Niet in geschil is dat [eiser] voornoemde factoren met de thans ter beschikking staande gegevens over zijn persoonlijke c.q. medische situatie (nader) kan onderbouwen. Dat een berekening op grond van de QALY-methodiek mogelijk bij aandoeningen als die van [eiser] tot een ander bedrag leidt, betekent nog niet dat dit tot aanpassing noopt van het naar billijkheid vast te stellen bedrag aan immateriële schadevergoeding. De QALY-methode is immers niet ontwikkeld voor en afgestemd op het begroten van dit soort schades, maar heeft tot doel de doelmatigheid van medische behandelingen te kunnen beoordelen.
[eiser] heeft ter zitting toegelicht dat de impact op de kwaliteit van leven met de QALY-methode wordt vastgesteld aan de hand van vragenlijsten die door grote groepen personen met een bepaalde medische aandoening worden ingevuld. Naar het oordeel van de rechtbank gaat [eiser] er daarbij aan voorbij dat bij de begroting van immateriële schadevergoeding juist de gevolgen van het letsel in het concrete geval voorop staan. Niet in te zien valt hoe de impact van letsel in een individueel geval aan de hand van de resultaten van dergelijke vragenlijsten kan worden vastgesteld. Evenmin heeft [eiser] duidelijk gemaakt waarom daarvoor een deskundigenonderzoek noodzakelijk is en wat zo’n onderzoek dan concreet inhoudt. Bovendien is noch in de rechtspraak, noch in de literatuur, behoudens in publicaties van Visscher, steun te vinden voor de stelling dat een QALY-berekening mede van invloed zou moeten zijn op de begroting van immateriële schadevergoeding in een concreet geval.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek, zodat dit zal worden afgewezen.
4.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van NN begroot op:
vastrecht : € 639,00
salaris advocaat :
€ 1.086,00( 2 punten tarief II liquidatietarief)
totaal : € 1.725,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van NN begroot op € 1.725,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.