In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek. Verzoeker, een slachtoffer van een bedrijfsongeval, heeft ernstige letsels aan zijn rechterhand opgelopen en verzoekt de rechtbank om een deskundigenonderzoek te gelasten, waarbij de QALY-methode als rekenmethode voor immateriële schadevergoeding wordt toegepast. De rechtbank oordeelt dat het verzoek niet ter zake dienend is en dat de QALY-methode niet geschikt is voor de begroting van immateriële schade. De rechtbank stelt vast dat de immateriële schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld, rekening houdend met de aard en ernst van het letsel, de gevolgen voor de betrokkene en vergelijkbare uitspraken in de rechtspraak. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt verzoeker in de proceskosten van de verweerster, Nationale-Nederlanden.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 20 juni 2019 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de verweerster op 9 september 2019. De zaak werd behandeld op 17 september 2019, waarbij beide advocaten aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de QALY-methode, hoewel gebruikt in de gezondheidseconomie, niet is ontwikkeld voor het begroten van immateriële schade en dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat het deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank benadrukt dat de begroting van immateriële schadevergoeding moet plaatsvinden op basis van de specifieke omstandigheden van het geval en niet op basis van algemene rekenmethoden.