4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 24 januari 2017 omstreeks 20.42 uur vond er op de kruising Clara Zetkinweg en Rielseweg te Tilburg een ongeval plaats tussen een personenauto, een Volkswagen Golf en een vrachtwagen. Verdachte was de bestuurder van de personenauto. De bijrijder van verdachte, [slachtoffer] is bekneld komen te zitten in de personenauto en is ruim twee maanden later, op 30 maart 2017 overleden aan de gevolgen van deze aanrijding.
Verdachteheeft over het ongeval verklaard dat hij die bewuste avond op de Rielseweg reed, de kruising met de Clara Zetkinweg naderde alwaar hij linksaf wilde slaan. Hij reed ongeveer 50 tot 60 km per uur. Op het moment dat hij de splitsing, en dus de Clara Zetkinweg, op wilde rijden, zag hij plotseling de voorzijde van een vrachtwagen. Verdachte begon direct te remmen en gooide alles dicht, zoals hij zelf zegt. Zijn auto trok daarbij naar links en schoof door.
Naar aanleiding van het ongeval is forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd het volgende vastgesteld.
Zowel de Clara Zetkinweg als de Rielseweg hadden op de plaats van het ongeval een recht wegverloop. De kruising met borden B3 was aangeduid als voorrangskruising, met dien verstande dat het verkeer rijdend op de Clara Zetkinweg voorrang genoot. Voor het verkeer op de Rielseweg dat de kruising met de Clara Zetkinweg naderde, werd dit kenbaar gemaakt met bord B6 en haaientanden op het wegdek. De maximum snelheid voor bestuurders van motorvoertuigen op beide wegen bedroeg 50 km per uur. Ten tijde van het onderzoek was het koud en leek het te vriezen. Er werd echter vastgesteld dat het wegdek niet was opgevroren en niet glad was door bevriezing. Op het moment van de aanrijding was het donker. De straatverlichting was in werking en straalde wit licht uit. Het zicht naar links werd voor de bestuurder van de Volkswagen Golf beperkt door een transformatorhuisje.
Van het ongeval waren camerabeelden gemaakt door een beveiligingscamera, aanwezig op een nabij gelegen bedrijfspand en deze zijn veiliggesteld voor mogelijk onderzoek naar de gereden snelheid. Op basis van de camerabeelden werd een berekening gemaakt van de snelheden. De laagst berekende snelheid van de Volkswagen Golf betrof 66,54 km per uur. Deze snelheid werd kort voor de kruising gereden. Ook de remsnelheid werd berekend. Het remspoor van de personenauto, zoals aangetroffen op de Rielseweg, had een lengte van 20,5 meter, gemeten vanaf de aanvang van het remspoor tot aan het kruisende pad met de vrachtwagen. Uitgaande van een snelheid van 66,54 km per uur was er een remvertraging van 8,32 meter per seconden nodig om net op tijd tot stilstand te kunnen komen. Indien verdachte met de toegestane maximum snelheid van 50 km per uur zou hebben gereden, had verdachte na 13,78 meter stil gestaan. Gezien vanaf het punt waar Volkswagen Golf zijn remming had ingezet, had de Volkswagen Golf in dat geval ruim voor het kruisingsvlak stil gestaan.
Ook de bandsporen zijn onderzocht. Gezien deze bandsporen is het passend dat de Volkswagen Golf voor het kruispunt, links om zijn hoogte-as is gedraaid. Dit was tevens op de camerabeelden zichtbaar aan het feit dat het lichtbeeld dat de koplichten op het wegdek projecteerden naar links gericht waren en het feit dat op de camerabeelden
kort voor de aanrijding de achterlichten van de Volkswagen Golf zichtbaar werden.
Gelet op het feit dat de Volkswagen Golf beschikte over een antiblokkeersysteem voor de bedrijfsrem, de Golf toch bandsporen aftekende met blokkerende wielen, waarbij een derde bandspoor werd aangetroffen, dat was afgetekend door een draaiend wiel en de Golf na de botsing werd aangetroffen met een aangetrokken handrem, lijkt het er op dat de bestuurder een remmanoeuvre heeft uitgevoerd met zijn handrem, waarbij de achterzijde van de Volkswagen Golf naar rechts is uitgebroken. Gelet op de snelheid die de Volkswagen Golf op dat moment kort voor het kruispunt had en het feit dat de aangetroffen rem-/blokkeersporen sporen zich op de linker weghelft bevonden, is het passend dat de bestuurder zijn voertuig voor de bocht heeft willen “zetten” in een overstuursituatie om de bocht met hogere snelheid te kunnen doorrijden, een techniek die in het rally rijden gebruikelijk is. Op het moment dat de bestuurder van de Volkswagen Golf zijn remmanoeuvre inzette had hij door het beperkte uitzicht nog geen zicht op de richting van waaruit de vrachtwagen (Volvo) gereden kwam. Gelet op het schadebeeld dat zichtbaar was op de Volkswagen Golf, is de Volkswagen Golf diagonaal onder de oplegger van de vrachtwagen gereden. De schade op de Volkswagen Golf liep van linksvoor naar rechtsachter. Hieruit viel op te maken dat de Volkswagen Golf al ingestuurd was voordat de Volkswagen Golf en de vrachtwagen elkaar raakten. De Volkswagen Golf werd door de oplegger achter de vrachtwagen mee naar rechts getrokken.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank is, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte kort voor de aanrijding minimaal 66,54 km per uur reed waar 50 km per uur was toegestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Verdachte heeft deze snelheid niet betwist en daarbij vindt het onderzoek zoals in het bovenstaande op basis van dossier is vermeld, steun in de verklaringen van getuigen [getuige 3]en [getuige 1] .. Getuige [getuige 1] verklaart over een snelheid van 60 à 70 kilometer omdat hij zelf ook deze snelheid reed en verdachte die voor hem reed liep niet echt op hem uit. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij bij het kruispunt aan kwam rijden en aan de telefoon was met een collega en zei: “Er komt er hier één de zijstraat uit, dat wil je niet weten.“
Uit het forensisch onderzoek verkeersdelict is gebleken dat als verdachte zich aan de maximum snelheid van 50 km per uur zou hebben gehouden, hij zijn auto eerder tot stilstand had kunnen brengen en voorrang aan de vrachtwagen had kunnen verlenen.
Uit het forensisch onderzoek verkeersdelict volgt ook dat verdachte, anders dan normaliter gebruikelijk is, bij het naderen van het kruispunt niet zover mogelijk rechts heeft gereden en heeft afgeremd om de vrachtwagen voorrang te verlenen. De aangetroffen rem- en blokkeersporen in combinatie met de snelheid die verdachte had, passen bij het beeld dat verdachte bij het naderen van het kruispunt een remmanoeuvre heeft uitgevoerd met zijn handrem. Verdachte heeft zijn auto in de bocht willen “zetten” om zo met hoge snelheid linksaf te kunnen slaan. Hij had op dat moment een beperkt zicht en zag de vrachtwagen niet, zo heeft hij ook zelf verklaard. Verdachte heeft verklaard dat zijn auto naar links is doorgeschoven doordat het wegdek glad was. Ook getuige [getuige 1] verklaart in deze zin. Het dossier bevat hiervoor echter geen objectieve aanwijzingen. Ook het wegdek en de weersgesteldheid zijn in het forensisch onderzoek verkeersdelict betrokken en daarbij is vastgesteld dat het wegdek niet opgevroren was door bevriezing en ook niet glad was. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Het rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en het vervolgens uitvoeren van bovengenoemde remmanoeuvre, hebben er toe geleid dat verdachte zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Hij heeft hierdoor geen voorrang kunnen verlenen aan de vrachtwagen ten gevolge waarvan een noodlottig ongeval heeft plaatsgevonden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op het geheel van de opeenvolgende gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Voor wat betreft de mate van schuld heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat het ongeval in de avond op een industrieterrein heeft plaatsgevonden. Over het algemeen betekent dit dat het dan rustig is op een industrieterrein en er dan ook minder verkeersdeelnemerszijn. Hoewel een verkeersdeelnemer uiteraard in elke situatie voorzichtigheid en oplettendheid dient te betrachten, dienen de gedragingen van verdachte wel te worden bezien in het licht van die tijd en plaats. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend gereden. De verkeersfouten die verdachte heeft gemaakt zijn weliswaar ernstig, maar niet dusdanig ernstig dat sprake is van roekeloosheid of van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijden als bedoeld in de Wegenverkeerswet en de jurisprudentie van de Hoge Raad.