ECLI:NL:RBZWB:2019:4071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
BRE 19_847
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering in de vorm van een lening wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden. Eiser had een bijstandsuitkering ontvangen van maart 2006 tot 1 maart 2017, maar beëindigde deze uitkering op verzoek om als zelfstandige te gaan werken. In februari 2017 ontving hij een schenking van bijna € 66.000,- van zijn vader. Het dagelijks bestuur heeft in een besluit van 30 mei 2018 een bijstandsuitkering toegekend aan eiser, maar met een verlaging van 100% voor drie maanden en de uitkering over een bepaalde periode in de vorm van een lening. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit op 4 februari 2019 waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 trok eiser zijn beroep in voor de re-integratieverplichtingen en de verlaging van de uitkering, maar bleef in geschil over de lening. De rechtbank heeft overwogen dat het dagelijks bestuur de bijstandsverlening in de vorm van een lening heeft kunnen verstrekken, omdat eiser de schenking te snel had uitgegeven en daarmee een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vertoonde. Eiser betwistte dit, onder andere door te verwijzen naar zijn alcoholverslaving, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een causaal verband tussen zijn verslaving en zijn uitgavepatroon.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet kon aantonen dat hij niet in staat was om financieel beheer te voeren en dat hij bewust keuzes had gemaakt met betrekking tot zijn uitgaven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/847 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2019 in de zaak tussen

[naam eiser], [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2018 heeft het dagelijks bestuur een ‘plan van aanpak re-integratie’ naar eiser gestuurd. Hierin staan de afspraken die met eiser zijn gemaakt in verband met zijn re-integratie op de arbeidsmarkt.
In het besluit van 30 mei 2018 heeft het dagelijks bestuur aan eiser een bijstandsuitkering toegekend vanaf 6 april 2018. In dit besluit staat ook dat (1) eisers uitkering vanaf 6 april 2018 voor drie maanden wordt verlaagd met 100%, en (2) dat de uitkering over de periode van 6 juli 2018 tot 1 juni 2020 wordt verstrekt in de vorm van een lening.
In het besluit van 4 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiser tegen het besluit van 17 mei 2018 ongegrond verklaard. Daarnaast is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 mei 2018 (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Voor eiser betekent dit dat de uitkering over de periode van 6 juli 2018 tot 1 maart 2020 wordt verstrekt in de vorm van een lening.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 augustus 2019. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en [naam gemachtigde] en [naam vertegenwoordiger] namens het dagelijks bestuur.

Overwegingen

1. Eiser heeft van maart 2006 tot 1 maart 2017 een bijstandsuitkering ontvangen. De uitkering is op verzoek van eiser beëindigd, omdat hij had aangegeven als zelfstandige te willen gaan werken. Eiser heeft op 22 februari 2017 van zijn vader een schenking ontvangen van bijna € 66.000,-.
Eiser heeft op 26 maart 2018 weer een bijstandsuitkering aangevraagd. Hij wil deze uitkering laten ingaan op 6 april 2018. Het dagelijks bestuur heeft aan eiser ook per die datum een bijstandsuitkering toegekend. Daarnaast zijn aan eiser re-integratieverplichtingen opgelegd.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
2. Eiser heeft voorafgaand aan de zitting het beroep ingetrokken voor zover dit ziet op de re-integratieverplichtingen. Tijdens de zitting heeft hij het beroep ingetrokken voor zover dit ziet op het verlagen van de uitkering voor drie maanden met 100%. Dit omdat het dagelijks bestuur heeft aangegeven dat deze maatregel niet is geëffectueerd, ook niet geëffectueerd gaat worden en ook geen gevolgen heeft voor eiser in de toekomst.
3. Partijen verschillen alleen nog van mening over het toekennen van de bijstandsuitkering in de vorm van een lening over de periode van 6 juli 2018 tot 1 maart 2020. Het dagelijks bestuur heeft de bijstand toegekend in de vorm van een lening, omdat eiser de schenking van € 66.000,- te snel heeft uitgegeven en hij hiermee een ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid’ zou hebben vertoond. Eiser is het daar niet mee eens.
Wanneer is er sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid?
4. Van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan sprake zijn als:
  • een betrokkene in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand de beschikking heeft of krijgt over in aanmerking te nemen vermogen;
  • en vervolgens op dat vermogen […] te snel inteert
  • terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan
Heeft eiser het bedrag van de schenking te snel uitgegeven?
5. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat hij het bedrag van de schenking niet te snel heeft uitgegeven.
6. Eiser heeft op 22 februari 2017 een bedrag van bijna € 66.000,- ontvangen. Het dagelijks bestuur gaat uit van een in aanmerking te nemen vermogen van € 53.991,84. Het dagelijks bestuur heeft namelijk rekening gehouden met schenkbelasting (€ 4.039,-), controleerbare kosten voor inrichting woning (€ 1.953,49) en het vrij te laten bescheiden vermogen in 2017 (€ 5.940,-).
In uitspraken over bijstandszaken blijkt dat een uitgavepatroon van 1,5 keer de bijstandsnorm in beginsel aanvaardbaar is. Voor eiser betekent dit een uitgavepatroon van € 1.500,- per maand. Dit betekent dat het dagelijks bestuur ervan uitgaat dat eiser met het bedrag van € 53.991,84 36 maanden had kunnen overbruggen, zonder een beroep te hoeven doen op de bijstand. Dit betreft de periode van 1 maart 2017 tot 1 maart 2020. Eiser heeft echter ruim voor het einde van die periode weer een bijstandsuitkering aangevraagd.
7. Volgens eiser heeft het dagelijks bestuur echter ten onrechte geen rekening gehouden met diverse noodzakelijke uitgaven.
8. Het dagelijks bestuur heeft bepaalde opgevoerde kosten niet meegenomen in de berekening, omdat:
  • deze behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten van levensonderhoud die uit de uitkering (interingsnorm) betaald dienen te worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van een identiteitskaart, gereedschap en kleding;
  • deze niet als noodzakelijke/verantwoorde kosten kunnen worden aangemerkt. Het gaan dan bijvoorbeeld om de aanschaf van een blender, zweefparasol en auto;
  • niet is aangetoond dat de kosten door eiser zelf zijn gemaakt, aangezien er alleen kassabonnen aanwezig zijn die niet op naam zijn gesteld, of omdat niet duidelijk is welke zaken er zijn aangeschaft.
9. De rechtbank vindt dat het dagelijks bestuur voldoende gemotiveerd heeft waarom bepaalde uitgaven niet zijn meegenomen. De rechtbank is het ook eens met die uitleg. Eiser krijgt op dit punt dus geen gelijk.
10. Overigens is tijdens de zitting gebleken dat het dagelijks bestuur na het beëindigen van de uitkering in 2017 nog betalingen heeft gedaan aan eiser. Dit betreft volgens het dagelijks bestuur een uitbetaling van het vakantiegeld van bijna € 500,- en nog een nabetaling van ongeveer € 500,-. Deze bedragen worden volgens het dagelijks bestuur niet van eiser teruggevorderd, ondanks dat hij door de schenking waarschijnlijk geen recht meer had op uitbetaling van deze bedragen. Het dagelijks bestuur ziet daarom geen ruimte om
uit coulanceniet-noodzakelijke of ongespecificeerde uitgaven in mindering te brengen op het in aanmerking te nemen vermogen.
Kan het te snel uitgeven van de schenking aan eiser worden toegerekend?
11. Als tweede punt voert eiser aan dat het te snel uitgeven van de schenking niet aan hem kan worden toegerekend. Dit omdat er bij hem sprake is van alcoholverslaving. Eiser heeft medische stukken overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat er een verband is tussen zijn verslaving en het excessief uitgeven van geld.
12. Het dagelijks bestuur stelt in het bestreden besluit dat op grond van de door eiser overgelegde medische stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat elke verwijtbaarheid ontbreekt.
13. De rechtbank stelt vast dat eiser medische stukken heeft overgelegd van [naam instelling] en zijn huisarts. Deze medische stukken gaan echter niet of onvoldoende in op de periode waarin door eiser het bedrag van de schenking is uitgegeven (1 maart 2017 tot 6 april 2018).
Zo staat in de verklaring van [naam instelling] dat de verslavingsarts eiser eenmalig heeft gezien in 2014 en daarna pas weer in juli 2018. In de verklaring wordt verder ingegaan op eisers alcoholgebruik in de periode tot juli 2018, maar die informatie is gebaseerd op eisers eigen informatie. De enkele opmerking dat het vermoeden bestaat dat eiser makkelijker geld uitgeeft bij excessief alcoholgebruik, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
De huisarts verklaart dat eiser geen maat kan houden; niet inzake alcoholgebruik maar ook niet inzake geld uitgeven. Uit deze verklaring blijkt echter niet van een causaal verband tussen eisers alcoholgebruik en uitgavepatroon. Bovendien staan in het ‘journaal’ van de huisarts (een overzicht van de contacten tussen de huisarts en eiser) geen aantekeningen over meer alcoholgebruik door eiser in de periode van 1 maart 2017 tot 6 april 2018. Pas op 9 april 2018 is er een aantekening dat eiser langzaamaan meer alcohol gaat gebruiken.
De rechtbank vindt dat uit de door eiser overgelegde stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat er bij hem sprake was van een onvermogen om financieel beheer te voeren. Daarbij komt dat eiser tijdens de zitting heeft gezegd dat hij – toen hij in de bijstand zat – zijn alcoholverslaving betaalde van zijn uitkering. Volgens eiser hebben mensen voor hem gezorgd toen hij geen geld had en wilde hij iets terugdoen voor die mensen toen hij wel geld had. Zo is hij heel vaak naar concerten geweest en dan nam hij op zijn kosten vier mensen mee, die hem eerder financieel hadden gesteund. De rechtbank vindt dat uit eisers verklaring ter zitting eerder naar voren lijkt te komen dat hij bewuste keuzes heeft gemaakt om het geld uit te geven.
14. Eiser krijgt ook op dit punt geen gelijk van de rechtbank.
Conclusie
15. De rechtbank vindt dat het dagelijks bestuur de bijstand over de periode van 6 juli 2018 tot 1 maart 2020 in de vorm van een lening heeft kunnen verstrekken. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b:
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Voetnoten

1.Dit blijkt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2154)