ECLI:NL:RBZWB:2019:3535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
BRE 18_4674
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en juridisch eigendom: recht op huurtoeslag bij juridische eigendom van een woning

In deze zaak gaat het om de vraag of mevrouw [naam eiseres] recht had op huurtoeslag voor het jaar 2016, ondanks dat zij juridisch eigenaar was van de woning waarin zij woonde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 april 2018 beslist dat zij geen recht had op huurtoeslag, waarop mevrouw [naam eiseres] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 11 juni 2018 ongegrond verklaard. Mevrouw [naam eiseres] overleed op 6 oktober 2018, waarna haar erven het beroep voortzetten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 januari 2019 en 14 juni 2019.

De rechtbank oordeelde dat de juridische eigendom van de woning op 31 juli 2018 was overgedragen aan de kinderen van mevrouw [naam eiseres], en niet met terugwerkende kracht naar 18 juli 1998, zoals door eisers werd gesteld. De rechtbank stelde vast dat mevrouw [naam eiseres] in 2016 juridisch eigenaar was en daarom geen recht had op huurtoeslag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen concrete toezegging van de Belastingdienst/Toeslagen was dat zij recht had op huurtoeslag in 2016. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4674 HUUR

uitspraak van 26 juli 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de erven van [naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: H.C. Moeliker,
en

Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 21 april 2018 beslist dat mevrouw [naam eiseres] over het jaar 2016 geen recht heeft op huurtoeslag. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 11 juni 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van mevrouw [naam eiseres] ongegrond verklaard. Mevrouw [naam eiseres] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Mevrouw [naam eiseres] is op 6 oktober 2018 overleden. Het door haar ingestelde beroep wordt voortgezet door eisers.
De zaak is behandeld in Middelburg op 22 januari 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] . Namens de Belastingdienst/ Toeslagen is verschenen mr. N. Mhamdi.
De rechtbank heeft toen het onderzoek op de zitting geschorst om eisers in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te leveren. Zij hebben deze stukken ingeleverd en de Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop gereageerd.
Eisers hebben aangegeven dat zij een tweede zitting willen. De zaak is daarom verder besproken in Breda op 14 juni 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger2] . Namens de Belastingdienst/Toeslagen was aanwezig mr. N. Mhamdi.

Overwegingen

Woning

1. Mevrouw [naam eiseres] woonde op het adres [naam adres] in [plaatsnaam] . Zij kreeg sinds 1990 huursubsidie en vervolgens huurtoeslag voor deze woning.
Waar gaat het in deze zaak over?
2. Partijen verschillen van mening of mevrouw [naam eiseres] over het jaar 2016 recht had op huurtoeslag.
De Belastingdienst/Toeslagen vindt van niet. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen blijkt uit het Kadaster dat mevrouw [naam eiseres] in dat jaar eigenaar was van de woning waar zij toen in woonde. In zo’n geval bestaat er volgens de Belastingdienst/Toeslagen geen recht op huurtoeslag.
Eisers zijn van mening dat mevrouw [naam eiseres] wel recht had op huurtoeslag. Zij was juridisch eigenaar van de woning, maar de economisch eigendom lag bij twee van haar kinderen. Bovendien werd er voldaan aan alle voorwaarden uit de Wet op de huurtoeslag. In die wet staat niets vermeld over de eigendom van een woning. Eisers vinden daarom dat de juridisch eigendom niet kon leiden tot het stopzetten van de huurtoeslag.
Juridisch en economisch eigendom
3. Hoe zit het nu precies met de woning waar mevrouw [naam eiseres] in 2016 in woonde?
In 1990 is de betreffende woning door mevrouw [naam eiseres] overgedragen aan twee van haar kinderen. Dit is gebeurd door middel van een notariële akte van economisch eigendom. Vanaf de datum van overdracht werd de woning door die twee kinderen verhuurd aan mevrouw [naam eiseres] .
Mevrouw [naam eiseres] was en bleef juridisch eigenaar van de woning. Dit betekent dat zij in het Kadaster stond vermeld als eigenaar van de woning. Sinds 1990 zijn de twee genoemde kinderen economisch eigenaar van de woning. Door de akte van economisch eigendom hebben die kinderen alle baten en lasten van de woning overgenomen. Dus de waardevermeerdering van de woning komt aan hen ten goede, maar daarnaast zijn zij ook verantwoordelijk voor alle kosten (zoals reparaties) van de woning.
Geen huurtoeslag bij juridisch eigendom
4. De regels over het recht op huurtoeslag staan niet alleen maar in de Wet op de huurtoeslag. De vraag of iemand recht heeft op huurtoeslag wordt ook bepaald door wat er in de toelichting op die wet (de geschiedenis van de wet) staat en hoe de wet volgens jurisprudentie moet worden uitgelegd.
In de toelichting op de Wet op de huurtoeslag staat over het recht op huurtoeslag:
“De huurder komt in aanmerking voor huursubsidie, als is voldaan aan de in de wet gestelde voorwaarden. In navolging van vaste jurisprudentie wordt alleen als huurder in de zin van de wet aangemerkt diegene die uitsluitend als huurder en niet mede krachtens
een andere hoedanigheid in het genot van de woning is. Zo heeft een juridisch (mede-) eigenaar van de woning geen recht op huursubsidie. Reden daarvoor is dat de aanvrager niet op de een of andere manier invloed mag kunnen uitoefenen op de huurprijs.” [1]
Dat een juridisch eigenaar geen recht heeft op huurtoeslag, wordt ook bevestigd door jurisprudentie van de hoogste rechter in dit soort zaken (de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State) [2] .
5. In 2016 was mevrouw [naam eiseres] juridisch eigenaar van de woning.
6. Eisers hebben tijdens de eerste zitting een notariële akte van 30 juli 2018 overgelegd, waaruit blijkt dat de juridische eigendom van de woning per 18 juli 1998, dus met terugwerkende kracht, is overgedragen aan de twee voormelde kinderen van mevrouw [naam eiseres] . Deze akte is op 31 juli 2018 ingeschreven in het Kadaster.
Hierdoor komt de vraag op wanneer de juridisch eigendom aan die twee kinderen is overgegaan: op 18 juli 1998 of op 31 juli 2018. Tijdens de eerste zitting hebben eisers verklaard dat zij kunnen aantonen dat de juridisch eigendom op 18 juli 1998 is overgegaan. Zij zijn daarom in de gelegenheid gesteld om hierover bewijsstukken in te leveren.
Eisers hebben vervolgens een e-mail van het Kadaster overgelegd. Hierin staat:
“… Conform artikel 3:89 BW(lees: Burgerlijk Wetboek, rechtbank)
is voor overdracht van een onroerende zaak een levering vereist door middel van een partijakte gevolgd door inschrijving in het openbaar register. In artikel 3:19 BW staat dat de inschrijving terstond na aanbieding plaatsvindt. Dit betekent dat op dat moment de juridische eigendom overgaat en dat wij daarom de datum aanhouden waarbij de akte van verdeling is ingeschreven in het openbaar register. Omdat de juridische eigendom is overgegaan op de datum waarop de akte is ingeschreven kunnen wij geen andere datum aantekenen in de registratie...”
Uit die e-mail blijkt inderdaad dat het niet mogelijk is om de overdracht met terugwerkende kracht in te schrijven in het Kadaster. Uit die e-mail blijkt echter ook (onder verwijzing naar de relevante wetsartikelen uit het Burgerlijk Wetboek) dat de juridisch eigendom pas overgaat op de datum van inschrijving in het Kadaster. Dit betekent dat de juridisch eigendom niet met terugwerkende kracht is overgegaan op 18 juli 1998 maar op de dag van inschrijving in het Kadaster, dus op 31 juli 2018.
Eisers hebben ook een e-mail van een notaris van 28 januari 2019 overgelegd. In deze e-mail geeft de notaris aan dat de “overschrijving” in het Kadaster “tegen de achtergrond van een economische eigendomsoverdracht de facto niet meer dan een administratieve formaliteit” is. Wat daar ook van zij, de strekking van de artikelen 3:89 en 3:19 van het Burgerlijk Wetboek is duidelijk. De juridische eigendom vindt plaats op de dag dat de akte van levering wordt ingeschreven in het Kadaster. In dit geval is dat gebeurd op 31 juli 2018.
Uit het voorgaande blijkt dat de juridische eigendomsoverdracht van de woning van mevrouw [naam eiseres] op de twee genoemde kinderen op 31 juli 2018 heeft plaatsgevonden.
7. Nu mevrouw [naam eiseres] in 2016 juridisch eigenaar was van de woning, had zij in dat jaar geen recht op huurtoeslag.
Vertrouwensbeginsel
8. Eisers hebben nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Mevrouw [naam eiseres] ontving sinds 1990 een tegemoetkoming in de huurkosten, eerst in de vorm van huursubsidie en later als huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in de loop van de jaren ook twee keer onderzoek gedaan naar het recht op huurtoeslag. Desondanks heeft mevrouw [naam eiseres] al die jaren huurtoeslag ontvangen. In het besluit van 21 april 2018 is pas voor het eerst het standpunt ingenomen dat er (in 2016) geen recht bestond op huurtoeslag. Eisers vinden daarom dat zij erop mochten vertrouwen dat mevrouw [naam eiseres] ook in 2016 recht had op huurtoeslag.
9. De omstandigheid dat mevrouw [naam eiseres] in de voorgaande jaren huursubsidie of huurtoeslag heeft ontvangen, betekent niet dat zij daaraan de verwachting mocht ontlenen dat zij ook over het jaar 2016 recht had op huurtoeslag. Het recht op huurtoeslag wordt namelijk per jaar vastgesteld. Daarnaast blijkt dat mevrouw [naam eiseres] als juridisch eigenaar geen recht had op huurtoeslag. De toekenning daarvan was dan ook niet juist. De Belastingdienst/Toeslagen is echter niet gehouden om een dergelijke fout te blijven herhalen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom alleen slagen als er sprake is van een concrete en ondubbelzinnige toezegging van de Belastingdienst/Toeslagen dat mevrouw [naam eiseres] (ook) over 2016 recht had op huurtoeslag [3] . Daarvan is niet gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Definitieve beschikking is later dan normaal bekend gemaakt
10. Eisers hebben erop gewezen dat de definitieve vaststelling van het recht op huurtoeslag over het jaar 2016 veel later dan normaal heeft plaatsgevonden. In voorgaande jaren was de definitieve beschikking in juli of augustus van het volgende jaar bekend. De definitieve vaststelling over het jaar 2016 is pas gebeurd bij beschikking van 11 mei 2018. Eisers zijn van mening dat zij hierdoor zijn benadeeld. Zij hebben daardoor pas in juli 2018 actie kunnen ondernemen om de juridisch eigendom over te dragen.
11. Nog afgezien van de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen wettelijke termijnen heeft overschreden door pas in mei 2018 een definitief besluit te nemen over de huurtoeslag over het jaar 2016, overweegt de rechtbank dat de door eisers gestelde benadeling zich in ieder geval niet uitstrekt over het jaar 2016. Als eisers medio 2017 op de hoogte zouden zijn geraakt van de problematiek rond de juridisch eigendom van de woning, dan hadden zij dit in ieder geval niet kunnen herstellen voor het jaar 2016. Het beroep van eisers kan op dit punt dan ook niet slagen.
Schending hoorplicht
12. Eisers hebben aangevoerd dat mevrouw [naam eiseres] ten onrechte niet is gehoord op het bezwaar.
13. Een bestuursorgaan mag afzien van een hoorzitting in bezwaar, als het bezwaar ‘kennelijk ongegrond’ is. Hiervan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Uit het Kadaster was naar voren gekomen dat mevrouw [naam eiseres] in 2016 juridisch eigenaar was van de woning. Dit leidt ertoe dat zij geen recht had op huurtoeslag in dat jaar. Dat wat in bezwaar is aangevoerd, brengt daar geen verandering in. Ook op dit punt kan het beroep van eisers niet slagen.
Conclusie
14. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 090, nr. 3, pagina 28
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2745
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2161.