In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2019, gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de bijbehorende verzuimboeten opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de uitspraken op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt, waardoor de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar is. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, maar de verzuimboeten verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboeten zijn opgelegd op basis van artikel 67c van de AWR, waarbij geen opzet of grove schuld vereist is. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) en dat de opgelegde boeten passend zijn. De rechtbank heeft de verzuimboeten ambtshalve gematigd met 5% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar de beroepen blijven ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.