In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) die is opgelegd aan de belanghebbende, die in Nederland woont. De naheffingsaanslag is opgelegd omdat de belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland met een auto met een buitenlands kenteken, zonder de vereiste mrb te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende sinds 15 april 2011 als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) en dat hij op 10 mei 2017 is betrapt op het rijden met een auto met een buitenlands kenteken. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten, maar de boete die aan de belanghebbende was opgelegd, verminderd van 100% naar 50%.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de inschrijving van de belanghebbende in de BRP en het gebruik van de auto in Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet in de bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat de auto niet ter beschikking stond in Nederland. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere constateringen en de verklaringen van de belanghebbende.
De rechtbank heeft de boete gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, en heeft bepaald dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2019 door rechter M.R.T. Pauwels, in aanwezigheid van griffier drs. L. Mattijssen. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.