Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2019, stond de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van vuurwapens op 21 februari 2019 in Bergen op Zoom. De officier van justitie stelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een pistoolmitrailleur en een ander vuurwapen voorhanden had. De bewijsvoering was gebaseerd op de bekennende verklaring van een medeverdachte en het aantreffen van DNA van de verdachte op een patroonhouder van een van de vuurwapens. De verdediging betwistte echter dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en stelde dat hij geen beschikkingsmacht had over deze wapens.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de ten laste gelegde datum op de hoogte was van de wapens in de auto. De wapens bevonden zich in een ondoorzichtige tas op de achterbank, terwijl de verdachte voorin de auto zat. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte de wapens had kunnen zien of dat hij zich bewust was van hun aanwezigheid. Hoewel het DNA van de verdachte op de patroonhouder was aangetroffen, was het niet bewezen dat hij op 21 februari 2019 de wapens voorhanden had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig. De rechtbank benadrukte dat, hoewel het zorgelijk was dat de verdachte wapens leek te bewonderen, dit niet leidde tot een veroordeling.