Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 14 juni 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
en [naam eiser](eiser), te [naam woonplaats] , eisers,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, dat op 1 mei 2018 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaarde en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 22 maart 2018 in Middelburg gehouden, waar beide eisers zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het college was vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hofs, mr. L.A. Kraan en een andere gemachtigde.
Eisers stelden dat eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Ze voerden aan dat er sprake was van nieuw gebleken feiten, onder andere naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 23 mei 2018. De rechtbank overwoog dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, er sprake moet zijn van een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat eiser geen belanghebbende was, omdat hij ten tijde van de aanvraag geen vennoot van eiseres was en dus geen rechtstreeks belang had bij de weigering van de omgevingsvergunning.
De rechtbank oordeelde verder dat het college terecht de aanvraag van eiseres om omgevingsvergunning had afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere afwijzing. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.