ECLI:NL:RBZWB:2019:2731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
C/02/348889 / HA ZA 18-574
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Vriends
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen overeenkomst tussen inlener en juridisch werkgever van ingeleende arbeidskrachten; geen ongerechtvaardigde verrijking van inlener ten koste van juridisch werkgever

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Veghel, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Waalwijk. De vordering betreft een bedrag van € 25.176,25, vermeerderd met rente en kosten, dat eiseres stelt te vorderen op basis van een vermeende overeenkomst tussen partijen. Eiseres heeft de rol van juridisch werkgever van arbeidskrachten overgenomen van een uitzendbureau en heeft facturen verzonden aan gedaagde voor de geleverde arbeidskrachten. Gedaagde heeft deze facturen echter deels onbetaald gelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen eiseres en gedaagde. Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich als payrollbedrijf heeft geïntroduceerd bij gedaagde en dat er een impliciete overeenkomst zou zijn ontstaan. Gedaagde heeft echter betwist dat er een overeenkomst met eiseres is gesloten en stelt dat zij enkel zaken deed met het uitzendbureau. De rechtbank concludeert dat de facturatie door eiseres voor het uitzendbureau niet leidt tot een vorderingsrecht van eiseres op gedaagde.

Daarnaast heeft eiseres subsidiair gesteld dat gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt door gebruik te maken van de arbeidskrachten zonder daarvoor te betalen. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, aangezien de arbeidskrachten zijn ingehuurd op basis van de overeenkomst tussen gedaagde en het uitzendbureau. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 2.645,00. Dit vonnis is uitgesproken op 19 juni 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/348889 / HA ZA 18-574
Vonnis van 19 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Veghel,
eiseres,
advocaat mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd te Waalwijk,
gedaagde,
advocaat mr. J.F.M. Heuvelmans te Tilburg.
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 oktober 2018;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 maart 2019;
  • het proces-verbaal van (voortzetting) comparitie van 23 april 2019.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiseres] voert een onderneming, die voor derden de loonadministratie of het juridische werkgeverschap van arbeidskrachten overneemt.
2.2.
[gedaagde] voert een (onder)aannemersbedrijf in steigerbouw.
2.3.
[gedaagde] heeft voor een aantal projecten arbeidskrachten ingehuurd bij het uitzendbureau [naam uitzendbureau] B.V.
2.4.
[naam uitzendbureau] heeft [eiseres] ingeschakeld voor haar facturatie en personeelsbeheer. [eiseres] heeft het juridisch werkgeverschap van de arbeidskrachten van [naam uitzendbureau] overgenomen.
2.5.
[eiseres] heeft facturen aan [gedaagde] verzonden voor werkuren van verschillende arbeidskrachten. [gedaagde] heeft deze facturen (deels) onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.176,25, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] legt primair aan haar vordering ten grondslag dat uit de feitelijke situatie een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] kan worden afgeleid, op grond waarvan [gedaagde] betaling is verschuldigd voor de door haar ingeleende arbeidskrachten. Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] schadevergoeding is verschuldigd, omdat [gedaagde] ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt door gebruik te maken van de arbeidskrachten van [eiseres] zonder een vergoeding daarvoor te betalen.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres] .

4.De beoordeling

Bestaat er een overeenkomst tussen partijen?
4.1.
[eiseres] stelt dat er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Zij voert daartoe aan dat [eiseres] zich omstreeks 12 januari 2018 heeft geïntroduceerd aan [gedaagde] als payrollbedrijf voor [naam uitzendbureau] . [eiseres] heeft daarbij aangegeven dat [gedaagde] aan haar moet betalen voor de bij [naam uitzendbureau] ingeleende arbeidskrachten. [eiseres] betoogt dat dit aanbod door [gedaagde] zou zijn geaccepteerd. Ook in een overeenkomst van opdracht, die tussen [gedaagde] en [naam uitzendbureau] is gesloten voor inlening één van de arbeidskrachten, staat vermeld dat de facturatie van [naam uitzendbureau] wordt verzorgd door [eiseres] . Verder stelt [eiseres] dat uit de algemene voorwaarden, die tussen [eiseres] en [naam uitzendbureau] zijn overeengekomen, volgt dat Timmersmans rechtstreeks moet betalen aan [eiseres] . Volgens [eiseres] is er vaker rechtstreeks contact geweest tussen [eiseres] en [gedaagde] .
4.2.
[gedaagde] betwist dat zij een overeenkomst met [eiseres] heeft gesloten. [gedaagde] betoogt dat zij zaken deed met [naam uitzendbureau] en niet met [eiseres] . Als [gedaagde] arbeidskrachten nodig had, nam zij contact op met [naam uitzendbureau] en [naam uitzendbureau] stuurde de arbeidskrachten dan naar het werk. Dat [eiseres] op enig moment heeft aangegeven dat zij voor [naam uitzendbureau] de facturatie verzorgt, brengt volgens [gedaagde] geen overeenkomst tussen [eiseres] en haar tot stand.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] tot stand is gekomen. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de inlening van arbeidskrachten is overeengekomen met [naam uitzendbureau] en [naam uitzendbureau] heeft [eiseres] ingeschakeld voor de financiële afwikkeling. Dit betekent dat er sprake is van een overeenkomst tussen [eiseres] en [naam uitzendbureau] en van een overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam uitzendbureau] . Dat [naam uitzendbureau] de facturatie van de arbeidskosten heeft uitbesteed aan [eiseres] , betekent niet dat daarmee (ook) een vorderingsrecht van [eiseres] op [gedaagde] ontstaat. Dit heeft slechts tot gevolg dat [eiseres] bevoegd is om betalingen van [gedaagde] op de vordering van [naam uitzendbureau] in ontvangst te nemen. Nu voorts vast staat dat een eventuele vordering van [naam uitzendbureau] op [gedaagde] niet is overgedragen aan [eiseres] , blijft [naam uitzendbureau] de gerechtigde tot een eventuele vordering op [gedaagde] voor arbeidskosten.
4.4.
Er is tussen [eiseres] en [gedaagde] enig contact geweest over de facturen, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat er een overeenkomst tussen partijen is ontstaan. In de
e-mailberichten van 19, 22, 28 januari 2018 en 14 maart 2018 antwoordt [gedaagde] op een door [eiseres] toegezonden factuur, omdat dat er volgens [gedaagde] een fout in de betreffende factuur is geslopen of de factuur om een andere reden niet in behandeling wordt genomen. Vervolgens reageert [naam uitzendbureau] op deze klachten. Ook heeft [gedaagde] in één van haar e-mailberichten gevraagd om gegevens van [eiseres] ten behoeve van haar administratie. Uit deze contacten kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde] zich (ook) tegenover [eiseres] als schuldenaar heeft willen binden voor de arbeidskosten.
4.5.
[eiseres] wijst nog op de algemene voorwaarden die tussen haar en [naam uitzendbureau] zijn overeengekomen. [gedaagde] is daar echter geen partij bij zodat, bij het ontbreken van een toelichting, niet is gebleken hoe deze algemene voorwaarden haar zouden kunnen binden.
4.6.
[eiseres] heeft dus geen vordering op [gedaagde] uit hoofde van een overeenkomst, waarvan zij in rechte nakoming zou kunnen vorderen. Op deze grondslag moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen.
Is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking?
4.7.
Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van ingeleende arbeidskrachten zonder dat zij daarvoor heeft betaald. [eiseres] stelt dat dit voor haar heeft geleid tot verarming, omdat zij als juridisch werkgever van de arbeidskrachten het salaris voor de gewerkte uren heeft moeten uitbetalen. Volgens [eiseres] is [gedaagde] daarom gehouden de door haar geleden schade te vergoeden ter hoogte van het onbetaald gelaten bedrag van de facturen.
4.8.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Voor de gefactureerde uren zou volgens [gedaagde] door de arbeidskrachten niet of niet deugdelijk zijn gewerkt. [gedaagde] betwist ook dat er sprake is van verarming van [eiseres] . Als de arbeidskrachten niet zijn verschenen op het werk van [gedaagde] , waren ze wel beschikbaar voor [eiseres] , althans voor [naam uitzendbureau] . Ook meent [gedaagde] dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld ten aanzien van de schade en het causaal verband.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking door [gedaagde] . Uitgaande van de situatie dat de arbeidskrachten werkzaamheden hebben verricht voor [gedaagde] , dan zijn zij ingeleend op basis van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam uitzendbureau] . In dat geval dient voor de inzet van de arbeidskrachten door [gedaagde] betaald te worden aan [naam uitzendbureau] (vergelijk het hiervoor overwogene) en is daarmee geen sprake van verrijking van [gedaagde] . De inzet van de arbeidskrachten vindt dus in beginsel rechtvaardiging in de overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam uitzendbureau] . In bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De stelling dat [gedaagde] niet aan [naam uitzendbureau] heeft betaald voor gewerkte uren, is daarvoor onvoldoende. Daarmee heeft [eiseres] namelijk onvoldoende gesteld dat er een zodanig verband bestaat tussen de verrijking van [gedaagde] en de verarming van [eiseres] dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] ten koste van [eiseres]
(vgl. HR 30 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7928). Het had in dat geval op haar weg gelegen om bijvoorbeeld te stellen dat zij daardoor niet van [naam uitzendbureau] betaald kon krijgen.
[eiseres] komt dus ook geen vordering toe op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
4.10.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat een grondslag voor de vordering van [eiseres] ontbreekt, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de facturen. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over het geschil tussen partijen of er door de arbeidskrachten (deugdelijk) is gewerkt voor de gefactureerde uren.
Proceskosten
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De rechtbank ziet echter aanleiding om de kosten van de zitting van
21 maart 2019 voor rekening van [gedaagde] te brengen. Op deze zitting kon namelijk geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvinden, doordat [gedaagde] zonder advocaat was verschenen en verzocht om uitstel voor het stellen van een (nieuwe) advocaat. Onttrekking van de advocaat vlak voor de zitting is een omstandigheid in risicosfeer van [gedaagde] . Daarom zullen de kosten van deze zitting volgens het liquidatietarief (1 punt) in mindering worden gebracht op het salaris advocaat (2 punten). De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
695,00(1,0 punt × tarief € 695,00)
Totaal € 2.645,00
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op de dag van vandaag begroot op € 2.645,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vriends en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: