In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 april 2019 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sinds de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) in juli 2018 meerdere wisselingen van jeugdzorgwerkers hebben plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwensband tussen de moeder en de GI. Dit is zorgelijk voor de minderjarigen, die in een onzekere situatie verkeren. De kinderrechter heeft opgemerkt dat er geen passende vervolgplek beschikbaar is voor [minderjarige 1] per 1 mei 2019, wat de situatie verder compliceert. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen, wat door de kinderrechter is toegewezen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 1 november 2019. Voor [minderjarige 1] is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 augustus 2019, met de verwachting dat er voor die tijd duidelijkheid komt over haar toekomstperspectief. De kinderrechter heeft benadrukt dat er een dringende noodzaak is om de opvoedsituatie van [minderjarige 1] te onderzoeken en dat de moeder open moet staan voor dit onderzoek. De kinderrechter heeft ook de GI opgedragen om passende hulpverlening in te zetten ter begeleiding van de omgang tussen de moeder en de minderjarigen.