Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, een vennootschap, had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst over de belastingrente voor het jaar 2015. Echter, na het indienen van het beroep is de belanghebbende geliquideerd, wat leidde tot de vraag of het beroep nog ontvankelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verzoek tot heropening van de vereffening was gedaan, waardoor het procesbelang aan het beroep was komen te ontvallen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de belanghebbende door haar ontbinding niet meer bestond en er geen rechtshandelingen meer konden worden verricht. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de voormalige aandeelhouder, dat hij belang had bij de voortzetting van de procedure, geen procesbelang opleverde voor de geliquideerde vennootschap. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. P.C. van der Vegt, en de griffier was mr. W.C.C. Koreman-de Bok. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.