In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, eigenaar van een rijksmonumentale woning met tuin, claimde aftrek voor onderhoudskosten die hij had gemaakt in verband met zijn woning en tuin voor het belastingjaar 2013. De inspecteur had de aftrekposten niet geaccepteerd, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat een deel van de onderhoudskosten voor de tuin niet aftrekbaar was, omdat deze als huurderslasten werden gekwalificeerd. De rechtbank bepaalde dat de kosten voor de blikseminstallatie aftrekbaar waren, omdat deze als onzelfstandig onderdeel van het monumentale hoofdgebouw werden beschouwd. Echter, de kosten voor brandbeveiliging werden niet als aftrekbaar erkend, omdat deze niet als onderdeel van het rijksmonument waren ingeschreven. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende in totaal € 8.188,49 aan onderhoudskosten aannemelijk had gemaakt, waarvan 80% aftrekbaar was, en dat de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor aftrekbaarheid van kosten in verband met monumentale panden en de noodzaak om kosten goed te onderbouwen.