ECLI:NL:RBZWB:2019:162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
BRE 18_6096
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiseres] en [naam eiser], en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 augustus 2018, waarbij Baanbrekers heeft besloten tot terugvordering van de bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds maart 2007 een bijstandsuitkering ontvingen, maar dat er in de periode van 1 maart 2007 tot 1 januari 2009 en van 1 oktober 2010 tot en met 31 oktober 2010 herzieningen en intrekkingen van de bijstandsuitkering hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat zij niet hebben gemeld dat eiser betrokken was bij het produceren van harddrugs, wat van invloed was op hun recht op bijstand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de besluiten van Baanbrekers om de bijstand terug te vorderen rechtmatig zijn. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6096 PW

uitspraak van 10 januari 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres](eiseres) en
[naam eiser](eiser), te [woonplaats eisers], samen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. J.W. Weehuizen,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 augustus 2018 (bestreden besluit) van Baanbrekers inzake de terugvordering van de bijstandsuitkering van eisers, respectievelijk eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 december 2018. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers ontvingen sinds maart 2007 een bijstandsuitkering van Baanbrekers naar de norm van gehuwden. In de periode van 13 maart 2017 tot 14 juli 2017 ontving eiseres een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande met een niet-rechthebbende partner in verband met de detentie van eiser.
Bij besluit van 10 november 2017 is het recht op bijstand van eisers over de perioden van 1 maart 2007 tot 1 januari 2009 en van 1 oktober 2010 tot en met 31 oktober 2010 herzien en over de periode van 1 januari 2014 tot 1 februari 2014 ingetrokken. Hiertegen is door eisers geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 december 2017 is het recht op bijstand van eisers ingetrokken met ingang van 1 april 2016 tot 1 november 2017. Het bezwaar tegen de intrekking is door Baanbrekers ongegrond verklaard. Het beroep daartegen is bij uitspraak van de rechtbank van 24 oktober 2018 (BRE 18/3553 PW) ongegrond verklaard. Eisers hebben inmiddels hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Bij het besluit van 19 december 2017 (primaire besluit I) is de aan eisers verleende bijstand van € 6.362,71 over de perioden van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2008, 1 oktober 2010 tot en met 31 oktober 2010 en 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2014 teruggevorderd.
Bij het besluit van 18 april 2018 (primaire besluit II) is de aan eisers verleende bijstand van, in totaal, € 23.314,55 over de perioden van 1 april 2016 tot 13 maart 2017 en 14 juli 2017 tot 1 november 2017 teruggevorderd.
Bij het besluit van 20 april 2018 (primaire besluit III) is de aan eiseres verleende bijstand van € 4.829,35 over de periode van 13 maart 2017 tot 14 juli 2017 teruggevorderd.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II en eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit III.
Bij het bestreden besluit heeft Baanbrekers de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Met betrekking tot het primaire besluit I voeren eisers aan dat van terugvordering moet worden afgezien wegens de bijzondere omstandigheden van een op eiseres drukkende aanzienlijke schuldenlast, een gebrek aan inkomsten en het onvermogen om de terugvordering adequaat af te handelen. Met betrekking tot de primaire besluiten II en III voeren eisers respectievelijk eiseres aan dat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu niet is gebleken dat er inkomsten uit een strafbaar feit zijn genoten. Het tegen eiser gewezen strafvonnis is niet onherroepelijk en eiseres is niet van enig strafbaar feit beschuldigd. Ook blijkt niet dat eiseres wetenschap zou moeten hebben gehad van de beweerdelijk door eiser genoten inkomsten. Eiseres mocht erop vertrouwen dat de uitkering terecht werd verstrekt. Jegens eiseres is terugvordering daarom rechtens niet acceptabel.
3. Artikel 17, eerste lid, eerste volzin van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
4. In geschil is of Baanbrekers de verleende bijstand over de verschillende perioden terecht heeft teruggevorderd.
In de uitspraak van 24 oktober 2018 heeft de rechtbank over de periode van 1 april 2016 tot en met 19 december 2017 geoordeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat het voor hen redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de betrokkenheid van eiser bij het produceren van harddrugs van belang kon zijn voor de verlening van bijstand en zij dit niet hebben gemeld bij Baanbrekers. Daardoor was het voor Baanbrekers niet mogelijk om het recht op bijstand van eisers vast te stellen en is de bijstand terecht ingetrokken. Tegen dat oordeel van de rechtbank hebben eisers hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft wat betreft het onderhavige beroep tegen de terugvordering niet gekozen voor rechtstreekse doorzending naar de Centrale Raad van Beroep (CRvB), omdat in het bestreden besluit sprake is van samengestelde besluitvorming, deels ziende op een besluitonderdeel dat geen betrekking heeft op de zaak die in hoger beroep aan de CRvB is voorgelegd.
Tegen de herzieningen en de intrekking in het besluit van 10 november 2017 hebben eisers geen bezwaar gemaakt.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de intrekking respectievelijk de herzieningen van de uitkeringen van eisers over de in geding zijnde perioden.
In deze zaak ligt slechts ter beoordeling voor of het college op goede gronden is overgegaan tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering over deze perioden.
Aangezien de besluiten over de intrekkingen en de terugvorderingen zijn genomen in 2018 heeft Baanbrekers terecht de Participatiewet toegepast.
Door de schending van de inlichtingenplicht is ten onrechte bijstand verstrekt. Het dwingende karakter van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet leidt er in dat geval toe dat Baanbrekers de bijstand moet terugvorderen, tenzij sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is daarvan slechts sprake indien terugvordering te ernstige gevolgen heeft voor de betrokkene of diens gezinssituatie. Het moet dan gaan om iets bijzonders of iets uitzonderlijks, en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkenen tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt. Niet gebleken is dat sprake is van dringende redenen in voornoemde zin, op grond waarvan moet worden afgezien van terugvordering. Eisers hebben de consequenties van de terugvorderingen niet nader gemotiveerd. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat geval beschikken eisers over de bescherming van de regels van de beslagvrije voet.
Over de in het primaire besluit III van eiseres teruggevorderde bijstand oordeelt de rechtbank als volgt. Dat eiseres in de betreffende periode bijstand ontving naar de norm van een alleenstaande met een niet-rechthebbende partner vanwege de detentie van eiser, leidt niet tot de conclusie dat eiseres in die perioden als zelfstandig subject van bijstand moest worden beschouwd (zie de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:543 en de voornoemde uitspraak van deze rechtbank met betrekking tot het recht op bijstand van eisers).
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Baanbrekers terecht is overgegaan tot het terugvorderen van de teveel verstrekte bijstand over de perioden in geding en kan het bestreden besluit in rechte standhouden.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Mesman‑Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.