ECLI:NL:RBZWB:2019:1590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
7428421 CV EXPL 18-6102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een overeenkomst en de informatieplicht van de garagehouder bij gebruik van een parkeergarage

In deze zaak vordert eiseres, een exploitant van parkeeraccommodaties, betaling van een bedrag van € 396,75 van gedaagde, die gebruik heeft gemaakt van haar parkeergarage. Eiseres stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen op het moment dat gedaagde de garage binnenreed, waarbij de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Gedaagde heeft de garage verlaten door 'treintje te rijden', wat volgens eiseres leidt tot een boete en bijkomende kosten. Gedaagde voert verweer en stelt dat de algemene voorwaarden pas na het inrijden van de garage beschikbaar zijn, waardoor hij niet op de hoogte was van de voorwaarden en de hoogte van de boete. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet heeft weersproken dat hij gebruik heeft gemaakt van de parkeergarage en dat de algemene voorwaarden voldoende toegankelijk waren. De kantonrechter concludeert dat de gevorderde schadevergoeding van € 360,00 redelijk is, gezien de omstandigheden van de zaak. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 7428421 CV EXPL 18-6102
vonnis d.d. 27 maart 2019
inzake
[eiseres] ,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel, advocaat te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] op een geheim adres,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 26 november 2018 met producties;
b. de conclusie van antwoord van 30 november 2018 met producties;
c. de conclusie van repliek van 16 januari 2019 met één productie;
d. de conclusie van dupliek van 5 februari 2019 met producties;
e. de akte zijdens [eiseres] van 27 februari 2019.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 396,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het plegen van het gestelde feit tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiseres] exploiteert parkeeraccommodaties in onder andere Nederland, waaronder de parkeergarage gelegen onder de Grote Markt in Den Haag. Bij de ingang van die garage, vlak voor de slagboom, staat een bord, waarop een deel van de door [eiseres] gehanteerde voorwaarden op staat vermeld;
- [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van de parkeergarage. Op 5 mei 2018 om 16:58 uur heeft hij met zijn voertuig de parkeergarage verlaten door direct achter een ander onder de slagboom door te rijden, het zogenaamde “treintje rijden”;
- [eiseres] heeft [gedaagde] dientengevolge aangeschreven een bedrag van € 360,00 te voldoen. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan.
3.2
[eiseres] vordert betaling van het tarief verloren kaart, aanvullende schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente en kosten. Zij voert aan dat, doordat [gedaagde] in de garage heeft geparkeerd, er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, waar haar algemene voorwaarden op van toepassing zijn. Bij binnenkomst staan deze immers deels op het bord aangegeven en wordt aangegeven dat deze kunnen worden gevonden op een internetadres, dan wel via haar klantenservice. [gedaagde] had de overeenkomst kunnen vermijden door direct kosteloos uit te rijden, dan wel via de helpknop op de terminal te vragen uitgelaten te worden. Hiervoor heeft hij niet gekozen, zodat hij heeft gekozen de overeenkomst met [eiseres] aan te gaan. Door vervolgens treintje te rijden is [gedaagde] het tarief verloren kaart en een boete verschuldigd. Door deze niet te voldoen is [gedaagde] tevens rente en een vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke schulden verschuldigd geworden. De bedongen schadevergoeding is redelijk, gelet op de preventieve werking daarvan, de gevaarzetting die bij de gedraging komt kijken en de hoogte van de door [eiseres] geleden schade. Er is dan ook geen ruimte om te matigen.
3.3
[gedaagde] voert aan dat de algemene voorwaarden pas aan de gebruiker worden verstrekt op het moment dat de gebruiker de garage al is ingereden. Op dat moment kan er niet meer voor worden gekozen om te draaien en nergens blijkt uit dat je vervolgens kosteloos zou kunnen uitrijden. Voorts zijn de algemene voorwaarden onvoldoende duidelijk te lezen als bij het bord wordt aangekomen. Via het internetadres kom je niet bij de algemene voorwaarden, zodat ze ook daar niet te vinden zijn. Het tarief ‘verloren kaart’ is onduidelijk. Het informatiebord geeft een ander tarief dan de algemene voorwaarden op de website van [eiseres] . De schadevergoeding is vervolgens niet gespecificeerd en is buitenproportioneel. Te meer, nu door het gebruik van automatische kentekenherkenning mogelijk makkelijker per ongeluk door een bestuurder wordt overgegaan tot treintje rijden.
3.4
De kantonrechter overweegt dat niet door [gedaagde] is weersproken dat hij gebruik heeft gemaakt van de parkeergarage op de pleegdatum en dat hij de parkeergarage heeft verlaten middels het treintje rijden.
3.5
Met betrekking tot de informatieplicht aangaande de algemene voorwaarden overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat je direct de garage kosteloos kan uitrijden, zodat je de overeenkomst niet hoeft aan te gaan. Dat dit niet vermeld wordt op het informatiebord doet aan het voorgaande niet af, zodat de kantonrechter van oordeel is dat in feite pas een overeenkomst tot stand komt als niet direct wordt uitgereden. De algemene voorwaarden worden dan ook gepresenteerd voordat de overeenkomst wordt gesloten.
3.6
In artikel 6:234 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is opgenomen dat er voldoende mogelijkheid is geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen als deze op de in artikel 6:230c BW voorgeschreven wijze aan de gebruiker worden verstrekt. In lid 2 van het laatstgenoemde artikel is opgenomen dat hiervan sprake is als deze toegankelijk zijn op de plaats waar de dienst wordt verricht. Wat er vervolgens ook van zij als het gaat om de stellingen dat de algemene voorwaarden niet op het internetadres zijn te vinden, dat er onduidelijkheid is tussen de borden en de algemene voorwaarden op de borden en dat er door partijen andere (niet bij die garage geplaatste) borden worden genoemd. Op alle in de producties overgelegde foto’s of afbeeldingen van de borden is opgenomen dat de schadevergoeding € 300,00 bedraagt en dat een tarief ‘verloren kaart’ tweemaal het dagtarief van € 30,00 is of een vast tarief van € 60,00. Voor zover de stellingen van [gedaagde] gevolgd worden en verdere algemene voorwaarden hem niet beschikbaar waren op dat moment, zijn de algemene voorwaarden hem in zoverre bekend. De bepalingen zijn dan ook van toepassing en niet vernietigbaar, zodat in beginsel voornoemde bedragen in rekening mogen worden gebracht.
3.7
De stelling dat deze onvoldoende leesbaar zijn, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Het had in dat geval op de weg van [gedaagde] gelegen terug te lopen naar het bord en het nogmaals te lezen, dan wel één van de andere borden te lezen.
3.8
Met betrekking tot de hoogte en specificatie van de schadevergoeding overweegt de kantonrechter dat de geldende jurisprudentie in dit soort zaken voorschrijft dat de gevorderde schadevergoeding redelijk is, met name gelet op de opzettelijkheid van de gedraging en de gevaarzetting die de handeling met zich brengt. Niet is immers geloofwaardig de stelling van [gedaagde] , dat een dergelijke overtreding per ongeluk plaatsvindt. In zoverre is het ook een boete, die afschrikwekkend dient te werken om dergelijk gedrag te voorkomen. De stellingen van [gedaagde] kunnen dan ook niet leiden tot afwijzing of matiging van de schadevergoeding. Een bedrag van € 360,00 is dan ook toewijsbaar.
3.9
De kantonrechter overweegt dat [eiseres] met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten, op grond van de met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) samenhangende wettelijke bepalingen, in de onderhavige zaak moet aantonen dat zij een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft verzonden aan [gedaagde] . Zij heeft deze overgelegd als productie 5 bij dagvaarding in het geding gebracht, zodat het gevorderde bedrag van € 51,75 toewijsbaar is.
3.1
Rekening houdende met de verrichte betaling van € 15,00 is het gevorderde bedrag van € 396,75 toewijsbaar.
3.11
De wettelijke rente is als niet, dan wel onvoldoende, weersproken toewijsbaar, met dien verstande dat deze niet vanaf pleegdatum verschuldigd is over de buitengerechtelijke kosten. Deze wordt dan ook toegewezen als in het dictum vermeld.
3.12
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [eiseres] worden deze begroot op een bedrag van € 84,21 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 119,00 aan griffierecht en een bedrag van € 180,00 aan gemachtigdensalaris.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 396,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over:
- een bedrag van € 360,00 vanaf 5 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- een bedrag van € 36,75 vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op een bedrag van € 383,21, daarin begrepen een bedrag van € 180,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiseres] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Kerkhofs en in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2019.