ECLI:NL:RBZWB:2019:1336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
C/02/356141 / KG ZA 19-138
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van BKR-registratie in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, een gezin met vier kinderen, als voorlopige voorziening dat Hoist Finance AB, de gedaagde, hen binnen 48 uur na betekening van het vonnis de BKR-registratie in het CKI verwijdert. Eisers zijn in 2006 een lening aangegaan bij Keurkrediet, die later door Hoist is overgenomen. Na een betalingsachterstand en een schuldhulptraject hebben zij de lening in 2015 volledig afgelost. Eisers willen de ouderlijke woning kopen, maar de negatieve BKR-registratie vormt een beletsel voor het verkrijgen van een hypothecair krediet. Hoist heeft geweigerd de registratie te verwijderen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers ontvankelijk zijn in hun vordering en dat er sprake is van spoedeisend belang. De rechter verwijst naar de AVG en de noodzaak van een belangenafweging tussen de registratie en de belangen van eisers. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van eisers zwaarder wegen dan die van Hoist, vooral gezien de bijzondere omstandigheden van hun situatie. De vordering van eisers wordt toegewezen, en Hoist wordt veroordeeld om de registratie binnen 48 uur te verwijderen. Hoist wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Locatie Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/356141 / KG ZA 19-138
Vonnis in kort geding van 2 april 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. K.J. Zomer te Oosterhout,
tegen
de rechtspersoon naar Zweeds recht
HOIST FINANCE AB,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.
Hierna zullen eisers worden aangeduid met [eisers] c.s.. Gedaagde zal worden aangeduid met Hoist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 maart 2019 met producties 1 t/m 28;
  • de brief van mr. Pijnacker van 18 maart 2019 met twee producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eisers] c.s., waarvan alleen randnummers 15, 24 en 25 voorgedragen zijn;
  • de pleitnota van Hoist.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eisers] c.s. vorderen als voorlopige voorziening:
I
primairHoist te veroordelen de genoemde bijzonderheidscodering(en) in het CKI van het BKR op hun naam binnen 48 uur na datum van betekening van het vonnis te verwijderen dan wel verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,= voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen, met een maximum van € 100.000,=;
subsidiaireen beslissing te nemen als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren;
II Hoist te veroordelen in de kosten van dit geding alsmede in de nakosten van betekening van dit vonnis.
2.2.
Hoist voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het navolgende vast:
- [eisers] c.s. bewonen met hun 4 kinderen in de leeftijd van 12, 9, 7 en 5 jaar een koopwoning aan de [adres 1] .
- [eisers] c.s. zijn op 9 februari 2006 een lening aangegaan bij Keurkrediet. In de loop van 2009 is een betalingsachterstand ontstaan en is de lening opgeëist. De kredietovereenkomst is door Hoist overgenomen van Keurkrediet.
- Eiser sub 1. (hierna “ [eisers] ”) is wegens het voorgaande in 2009 geregistreerd in het Centraal Kredietinformatiesysteem (hierna “CKI”) van de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna “BKR”), onder vermelding van de bijzonderheidscodering A2.
- [eisers] c.s. zijn in 2010 een schuldhulptraject ingegaan. Op 5 januari 2015 hebben [eisers] c.s. de lening aan Hoist volledig afgelost.
- De ouders van [eisers] zijn in respectievelijk [overlijdensjaar] overleden. De ouderlijke woning van [eisers] aan de [adres 2] (hierna: de woning) staat te koop voor € 225.000,=.
- [eisers] c.s. wensen deze woning te kopen. Zij hebben hun eigen woning te koop gezet.
- In december 2018 hebben [eisers] c.s. zich tot CoderingVrij gewend om te bemiddelen met Hoist. CoderingVrij heeft Hoist bij brief van 23 januari 2019, onder andere onder uiteenzetting van de gezinssituatie van [eisers] c.s., geïnformeerd over hun wens tot aankoop van de woning en Hoist verzocht de BKR-registratie van [eisers] te verwijderen.
- Hoist heeft hierop bij brief van 1 februari 2019 afwijzend gereageerd.
- Tussen [eisers] c.s. en de broers en zussen van [eisers] is op 2 maart 2019 een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning voor een koopprijs van € 210.000=. De koopovereenkomst bevat een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat de overeenkomst kan worden ontbonden indien [eisers] c.s. op 18 april 2019 geen financiering voor de woning hebben verkregen.
3.2.
[eisers] c.s. gronden hun vordering primair op de artikelen 17 en 21 juncto 6 AVG. Zij stellen samengevat dat uit deze artikelen blijkt dat persoonsgegevens tot de persoonlijke levenssfeer behoren en dat de verwerking daarvan eerlijk dient te zijn, voor bepaalde doeleinden, met een dwingende gerechtvaardigde grondslag, en dat deze beginselen het fundament vormen onder de AVG. [eisers] c.s. maken bezwaar tegen de gegevensverwerking en voeren aan dat de gronden die Hoist aanvoert niet zwaarder wegen dan hun belangen. De stelplicht en bewijslast van onder meer de genoemde dwingende gerechtvaardigde gronden rust, aldus [eisers] c.s., op Hoist. Subsidiair gronden [eisers] c.s. hun vordering op artikelen 6:162 en 6:168 BW.
Zij voeren de volgende feiten en omstandigheden ter onderbouwing aan.
[eisers] c.s. hebben hun financiële situatie al langere tijd op orde en hebben sinds 2015 geen schulden. Zij zijn destijds op eigen initiatief een schuldhulptraject van 5 jaar gestart en hebben dit succesvol verlopen. De lening van Hoist is volledig terugbetaald. Zij beschikken thans niet over een woning die passend is voor de moeilijke gezinssituatie waarin zijn verkeren met 4 kinderen waarvan 3 kinderen elk hun eigen serieuze problematiek hebben. De mogelijkheid van aankoop van de ouderlijke woning van [eisers] is voor [eisers] c.s. een unieke kans. De woning is bij de kinderen bekend, hetgeen de overgang in verband met hun problematiek zal vergemakkelijken. De negatieve registratie vormt een beletsel voor het verkrijgen van een hypothecair krediet voor de aanschaf van de woning. Er zijn geen actuele redenen waarom [eisers] c.s. tegen overkreditering zouden moeten worden beschermd, noch redenen die dwingend of noodzakelijk zijn om kredietverleners tegen het verschaffen van hypothecair krediet aan hen te beschermen. Een eventuele toestemming voor de verwerking van de persoonsgegevens van [eisers] is afwezig, dan wel moet door hem als ingetrokken worden beschouwd. Hoist is in haar afwijzingsbrief volledig voorbij gegaan aan de uitzonderlijke en bijzondere omstandigheden van hun situatie en heeft geen belangenafweging ex nunc gemaakt. Hoist heeft niet aangetoond dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en fundamentele vrijheden van [eisers] c.s. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is niet voldaan.
3.3.
Hoist stelt zich op het standpunt dat [eisers] c.s. niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, aangezien artikel 35 UAVG een speciale rechtsgang middels een verzoekschriftprocedure biedt. Stichting CoderingVrij -die [eisers] c.s. bijstaat- is daarmee bekend. Bovendien hebben [eisers] c.s. geen spoedeisend belang bij hun vordering. Zij hebben de koopovereenkomst met betrekking tot de woning getekend nadat al bekend was dat Hoist niet bereid was de BKR-registratie te verwijderen. Bovendien kunnen [eisers] c.s. de woning als huurders betrekken tot de BKR-registratie in januari 2020 vervalt en de woning daarna alsnog in eigendom verkrijgen.
3.4.
De voorzieningenrechter is onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:3815) van oordeel dat het feit dat artikel 35 UAVG voor de betrokkene die bezwaar heeft tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens een speciale rechtsgang biedt om daartegen op te komen, niet wegneemt dat een verwerking die strijdig is met de AVG een onrechtmatig handelen tegenover de betrokkenen oplevert en dat in spoedeisende zaken bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening bij voorraad kan worden gevorderd tot het staken of ongedaanmaken van dit beweerde onrechtmatig handelen. [eisers] c.s. hebben in verband met de spoedeisendheid aangevoerd dat zij niet tot januari 2020 (einde registratietermijn) met de koop van de woning kunnen wachten, nu de broers en zussen van [eisers] , mede-erfgenamen, zo spoedig mogelijk verdeling van de onverdeelde boedel wensen en zij niet bereid zijn [eisers] c.s. tot januari 2020 als huurders de woning te laten betrekken. Gelet op het vorenstaande zijn [eisers] c.s. ontvankelijk in hun vordering en is van spoedeisend belang voldoende gebleken.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding, zodat de voorzieningenrechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling.
3.6.
Hoist voert aan dat zij destijds bij haar afwijzing van het verzoek van [eisers] c.s. om de registratie te verwijderen een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Hoist voert vervolgens aan dat [eisers] c.s. thans onvoldoende relevante gegevens hebben verstrekt om toe te komen aan een belangenafweging. Zo hebben zij onder meer nagelaten gegevens in te brengen met betrekking tot het schuldhulptraject, stukken waaruit blijkt dat de woning voor een gangbare prijs wordt aangeboden en stukken waaruit blijkt welk bedrag [eisers] c.s. maximaal kunnen lenen. Van een noodzaak tot verhuizing op medische gronden is voorts niet gebleken. Hoist voert ook aan dat [eisers] c.s. na opeising van de lening in 2009 de vordering pas in 2015 hebben voldaan. Hoist was in 2011 bovendien genoodzaakt tot het treffen van rechtsmaatregelen. Hieruit volgt dat het in stand houden van de registratie het belang dient van bescherming van kredietgevers tegen wanbetaling. Bovendien staat, aldus Hoist, een negatieve registratie in het CKI op zichzelf niet aan het afsluiten van een krediet in de weg. Nu er sprake is van verwerking van persoonsgegevens op grond van een wettelijke verplichting, gaat het beroep van [eisers] c.s. op het recht van bezwaar en vergetelheid niet op. Hoist maakt geen inbreuk op een grondrecht van [eisers] c.s., handelt niet in strijd met een bepaling van de AVG en van onrechtmatig handelen door Hoist is evenmin sprake.
3.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Deze kredietregistratie wordt uitgevoerd door het BKR. Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds om consumenten te beschermen tegen overkreditering, anderzijds om aanbieders van krediet te beschermen tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. Betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst worden in het CKI vermeld met bijzonderheidscoderingen.
Omdat het gaat om verwerking van persoonsgegevens is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU)2016/679 (hierna “de AVG”) van toepassing. Voor de vraag of de BKR-registratie verwijderd dient te worden is artikel 21 AVG van belang. Deze bepaling houdt in dat een persoon, hier [eisers] , vanwege zijn specifieke situatie bezwaar kan maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en dat de verwerkingsverantwoordelijke (Hoist) het bezwaar moet honoreren, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. De gronden voor de BKR-registratie dienen te worden afgewogen tegen de belangen van [eisers] , zoals onder meer omschreven in artikel 6 lid 1 onder f van de AVG. Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken.
3.8.
Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zodanig dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene ( [eisers] ) niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Hiervoor wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097).
3.9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de in geding zijnde registraties juist zijn en overweegt voorts dat in het onderhavige geval de volgende bijzondere omstandigheden van belang zijn. In de periode tussen 2006 en 2015 hebben [eisers] c.s. niet steeds aan hun betalingsverplichtingen voldaan en is de lening opgeëist, waarbij de voorzieningenrechter de oorzaak daarvan in het midden laat. [eisers] c.s. hebben echter in 2015 de volledige opgeëiste som betaald. Verder is van belang dat [eisers] thans een vaste baan heeft en is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eisers] c.s. voorts voldoende met stukken hebben onderbouwd dat zij in een financieel stabiele situatie verkeren en al enige jaren, sinds 2015, tijdig voldoen aan al hun verplichtingen. Dat de belangen van maatschappelijk verantwoorde dienstverlening op financieel gebied worden geschaad is op grond hiervan onvoldoende aannemelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat de registratie hoe dan ook op afzienbare termijn zou komen te vervallen. Voldoende aannemelijk is voorts geworden dat de coderingen een beletsel vormen voor de aanschaf van de woning. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar producties 23 t/m 28 bij dagvaarding. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat [eisers] c.s. onder overlegging van allerhande stukken hun belang bij verhuizing naar de woning van zijn ouders hebben uiteengezet. Dit belang weegt, tevens in aanmerking nemende hetgeen hiervoor overwogen, afgezet tegen de belangen van registratie, zodanig zwaar dat de belangenafweging in het voordeel van [eisers] c.s. uitvalt. In het midden kan daarmee blijven of de nieuwe woning absoluut noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen van [eisers] c.s.
Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van [eisers] c.s. zal worden toegewezen als na te melden. Aan de achterliggende principiële discussie tussen partijen met betrekking tot de grondrechten komt de voorzieningenrechter niet toe. Voor deze discussie is een kort gedingprocedure ook niet het juiste forum. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu Hoist heeft aangegeven aan een eventuele veroordeling vrijwillig te zullen voldoen.
3.10.
Hoist zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.376,01
3.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt Hoist binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de BKR-registratie ten name van [eisers] in het CKI te verwijderen en verwijderd te houden;
4.2.
veroordeelt Hoist in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op € 1.376,01;
4.3.
veroordeelt Hoist in de na dit vonnis ontstane kosten bestaande uit de exploot- kosten van betekening van de uitspraak, onder de voorwaarde dat Hoist niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019 in tegenwoordigheid van mr. Van de Kar, griffier.