Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd aan belanghebbenden. De zaak betreft de vraag of de onroerende zaak, die door belanghebbenden op 18 december 2014 was verkregen, kan worden gekwalificeerd als woning in de zin van artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV). Belanghebbenden hadden een onroerende zaak gekocht voor € 210.000 en voldaan naar een tarief van twee procent overdrachtsbelasting. De Belastingdienst legde echter naheffingsaanslagen op naar een tarief van zes procent, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbenden.
Tijdens de zitting op 7 maart 2019 in Eindhoven werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de onroerende zaak oorspronkelijk was ontworpen en gebouwd als woning, ondanks dat deze op het moment van overdracht niet geschikt was voor bewoning. De rechtbank stelde vast dat het ontbreken van deuren, ramen en dakbedekking niet betekent dat de onroerende zaak niet langer de kenmerken van een woning heeft. De inspecteur had niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak niet als gebouw kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen, en gelastte de Belastingdienst het griffierecht aan de belanghebbenden te vergoeden.
De rechtbank benadrukte dat ook sloopwoningen en gestripte woningen in aanmerking komen voor het lage tarief van overdrachtsbelasting, mits de bouwkundige aard van de onroerende zaak een woonfunctie objectief volgt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.