Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een organisatie die vlooienmarkten organiseert, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag omzetbelasting. De zaak betreft de vraag of de verhuur van grondplaatsen voor de verkoop van goederen op de vlooienmarkt moet worden aangemerkt als verhuur van onroerende zaken, en of deze verhuur vrijgesteld is van omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.
De rechtbank oordeelde dat de verhuur van de grondplaatsen niet kan worden gekwalificeerd als verhuur van onroerende zaken. De rechtbank stelde vast dat de diensten die belanghebbende verleent voor de organisatie van de vlooienmarkten, zoals het aanbieden van grondplaatsen en marktkramen, samen een totaalpakket vormen dat niet kan worden gesplitst. Het enkele feit dat de afnemer de grondplaats exclusief mag gebruiken voor de verkoop van zijn goederen, maakt dit niet tot verhuur van onroerend goed. De rechtbank concludeerde dat de dienst van belanghebbende moet worden gekwalificeerd als het faciliteren van deelname aan de vlooienmarkten, wat niet vrijgesteld is van omzetbelasting.
Daarnaast deed belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar andere organisatoren van vlooienmarkten die geen omzetbelasting in rekening brengen. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van gelijke gevallen, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom faalde. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag.