Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 24 december 2009 is het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2010 voorlopig vastgesteld op € 2.909,-. Bij afzonderlijk besluit van 24 december 2009 is het recht op zorgtoeslag van eiseres voor het jaar 2010 voorlopig vastgesteld op € 735,-. Bij besluit van 29 december 2009 is het recht op kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2010 voorlopig vastgesteld op € 1.011,-.
Bij besluit van 20 mei 2015 is het recht op kindgebonden budget van eiseres voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 939,-. Als gevolg daarvan moet zij € 72,- terugbetalen.
Bij besluit van 22 mei 2015 is het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 0,-. Als gevolg daarvan moet zij € 2.909,- terugbetalen.
Bij afzonderlijk besluit van 22 mei 2015 is het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 219,-. Als gevolg daarvan moet zij € 516,- terugbetalen.
Op 29 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen van eiseres een verzoek om herziening van haar recht op kindgebonden budget, huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2010 ontvangen.
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek voor de huurtoeslag afgewezen. Bij brief van 30 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen nogmaals gereageerd op het herzieningsverzoek.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 30 oktober 2017.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De in 2009 ontvangen Bbz-uitkering in de vorm van een lening is in 2010 omgezet in een gift en vervolgens ten onrechte meegenomen als inkomen over het jaar 2010. Zij stelt zich op het standpunt dat zij door een wetstechnisch ongewenst neveneffect in een financieel nadelige positie komt. Dit terwijl zij nooit meer heeft gehad dan een bijstandsuitkering. De overheid grijpt daardoor ten onrechte keihard in in haar persoonlijke levenssfeer, waardoor zij onevenredig wordt benadeeld. Zij is van mening dat de hardheidsclausule moet worden toegepast, zodat er geen invordering zal plaatsvinden dan wel dat de onterecht terugbetaalde bedragen worden terugbetaald.
3. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden, in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet in het voordeel van de belanghebbende. Die ministeriële regeling is de Uitvoeringsregeling Awir.
Artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende of herziene tegemoetkoming die onherroepelijk is geworden in het voordeel van de belanghebbende herziet zodra de Belastingdienst/Toeslagen is gebleken dat die tegemoetkoming op een te laag bedrag is vastgesteld, tenzij:
a. vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 29 september 2017 van eiseres een verzoek om herziening van haar recht op huurtoeslag, kindgebonden budget en zorgtoeslag voor het jaar 2010 ontvangen. Uit de door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde stukken blijkt dat dat herzieningsverzoek bij brief van 25 oktober 2017 is afgewezen voor zover dat betrekking heeft op de huurtoeslag. Eiseres heeft bij het indienen van haar bezwaarschrift een brief van 30 oktober 2017 overgelegd, waarin de Belastingdienst/Toeslagen ingaat op haar herzieningsverzoek.
5. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat de brief van 30 oktober 2017 de afwijzing is van het herzieningsverzoek voor wat betreft het kindgebonden budget en de zorgtoeslag. Dat deze afwijzing over het kindgebonden budget en de zorgtoeslag gaat, blijkt uit het feit dat het verzoek ten aanzien van de huurtoeslag al is afgewezen met de brief van 25 oktober 2017. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij de brief van 25 oktober 2017 niet in haar administratie kan terugvinden en deze dus niet heeft ontvangen. Bovendien staat in het begeleidend schrijven bij de brief van 25 oktober 2017 dat die brief ziet op informatie over een beslissing op bezwaar.
6. De rechtbank constateert dat er dus twee brieven van de Belastingdienst/Toeslagen bestaan, die gaan over het herzieningsverzoek. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen erkend dat de handelswijze in dit dossier niet de schoonheidsprijs verdient. Mede gelet op de stelling van eiseres dat zij de brief van 25 oktober 2017 niet kent, zal de rechtbank er voor de verdere beoordeling van uitgaan dat met de brief van 30 oktober 2017 het totale herzieningsverzoek betreffende de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget is afgewezen en dat die brief moet worden aangemerkt als het primaire besluit.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
7. Eiseres heeft haar bezwaar gericht tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift is ontvangen op 18 december 2017. Dat is buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn van zes weken. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb kan het bezwaarschrift toch tijdig zijn, als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week daarna is ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting aangegeven dat enveloppen niet worden bewaard, zodat niet kan worden vastgesteld wanneer eiseres het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de dagtekening van het bezwaarschrift, te weten 11 december 2017, als datum waarop het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Omdat dat de laatste dag van de bezwaartermijn is en het bezwaarschrift niet later dan een week daarna is ontvangen, is het bezwaarschrift tijdig ingediend en is het bezwaar terecht inhoudelijk behandeld.
Afwijzing van het herzieningsverzoek
8. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift heeft aangegeven de motivering van het bestreden besluit in te trekken. In de plaats daarvan is in het verweerschrift een gewijzigde motivering opgenomen. Anders dan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze wijziging van de motivering in beroep te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu het hier gaat om een gebrek dat herstel behoeft. In plaats daarvan zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, gelet op de gewijzigde motivering, in stand kunnen worden gelaten.
9. De gewijzigde motivering van de Belastingdienst/Toeslagen komt erop neer dat eiseres haar herzieningsverzoek te laat heeft ingediend. Uit artikel 21a van de Awir en artikel 5a, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir volgt namelijk dat een herzieningsverzoek moet worden gedaan uiterlijk binnen vijf jaar na de laatste dag van het betreffende berekeningsjaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in aanvulling daarop (in bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3375) geoordeeld dat er voor het vragen om herziening in ieder geval een jaar moet worden gegund, te rekenen vanaf de datum van het besluit waarbij de toeslagen definitief zijn berekend en vastgesteld. 10. De toeslagen waar eiseres in 2010 recht op had, zijn bij besluiten van 20 en 22 mei 2015 definitief vastgesteld. Dat betekent dat eiseres uiterlijk tot 20, respectievelijk 22 mei 2016 had om herziening van haar toeslagen in 2010 te vragen. Omdat zij pas in september 2017, en dus te laat, om herziening heeft verzocht, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dat verzoek terecht afgewezen. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
11. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voor eiseres niet had uitgemaakt als eiseres wel tijdig om herziening had verzocht. De wetgever heeft er namelijk bewust voor gekozen om de wetgeving waar het hier om gaat, pas per 1 januari 2017 te wijzigen. Ook de compensatieregeling die is getroffen, geldt bewust alleen voor de jaren 2014, 2015 en 2016. De Belastingdienst/Toeslagen kan van die keuzes van de wetgever niet afwijken.
12. Ten slotte heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting aangegeven dat er gemeenten in Nederland bekend zijn die bijzondere bijstand verlenen voor dit soort gevallen, waarin voorafgaand aan het jaar 2014 geen compensatie door de Belastingdienst/Toeslagen kan worden verleend. Zoals ook ter zitting besproken, wordt eiseres in overweging gegeven om zich tot het college van burgemeester en wethouders van haar gemeente te wenden met de vraag of ook daar voor deze situatie bijzondere bijstand wordt verleend. De voorzitter van de rechtbank heeft eiseres geadviseerd om nog op de dag van de zitting een aanvraag voor bijzondere bijstand te doen, omdat zij ter zitting van het bestaan van deze mogelijkheid op de hoogte is geraakt en het later aanvragen tot problemen zou kunnen leiden bij de beoordeling van de tijdigheid van die aanvraag.
13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen de vergoeding daarvan al toegezegd.
14. De rechtbank zal de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512, en wegingsfactor 1). Ook de vergoeding hiervan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting toegezegd.