ECLI:NL:RBZWB:2018:977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
02-700051-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen doodslag en wapenbezit in Oostburg

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 3 maart 2017 in een café in Oostburg, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de dood van een 24-jarige man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de medeverdachte heeft aangespoord om te schieten, wat leidde tot de fatale schoten op het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat er wel sprake was van doodslag. De verdachte werd vrijgesproken van moord, maar werd schuldig bevonden aan doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, met de bijkomende maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700051-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 februari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, locatie De Dordtse Poorten,
te 3313 LC Dordrecht, Kerkeplaat 25,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 februari 2018, waarbij de officier van justitie mr. Y. van Setten en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 6 februari 2018 formeel gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
feit 1
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk, en met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen een of meermalen in en/of door en/of op het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten;
subsidiair
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft/hebben beroofd, door met een vuurwapen een of meermalen in en/of door en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
feit 2
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II en/of III, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Verdachte heeft, door tegen [medeverdachte 1] te roepen dat hij moest schieten, opdracht gegeven om op het slachtoffer te schieten. De officier van justitie vordert vrijspraak van de ten laste gelegde moord, aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (feit 1 in al zijn varianten) en heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken. Hij heeft zich niet schuldig gemaakt aan enige gedraging die verband houdt met medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Inleiding
Op vrijdag 3 maart 2017 om 23.06 uur kwam bij de politie Zeeland-West-Brabant een melding binnen dat er een schietpartij had plaatsgevonden in het café [naam café] aan de [adres café] te Oostburg, gemeente Sluis (hierna: het café). [1] Naar aanleiding van deze melding zijn er meerdere eenheden ter plaatse gegaan. In het café werd achter de bar een mannelijk persoon aangetroffen. Er was reeds gestart met reanimatie, maar door een omstander werd geen hartslag meer gevoeld. Hij lag op de grond met zijn hoofd in de richting van de deur aan de voorzijde van het café. [2] Het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel gaf na een korte behandeling aan dat de man was overleden. [3] Om de precieze doodsoorzaak te onderzoeken is er door het Nederlands Forensisch Instituut sectie verricht. Bij sectie werden als gevolg van bij leven opgelopen schotverwondingen zeven huidperforaties gevonden overeenkomende met drie inschoten en één doorschotverwonding waarbij één inschotverwonding in de linkerlies gepaard ging met een doorschot hetgeen drie perforaties heeft opgeleverd. Volgens de patholoog is het slachtoffer overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen schotverwondingen. [4]
Naar aanleiding van het dit incident werd op 4 maart 2017 door een Team Grootschalige Opsporing een onderzoek gestart. De personen die tijdens het onderzoek ‘Cercedilla’ in beeld zijn gekomen en thans nog als verdachten worden aangemerkt zijn verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Zij beperkt zich tot die gebeurtenissen die relevant zijn voor hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, namelijk de schietpartij in het café. Vervolgens zal de rechtbank aandacht besteden aan de voorgeschiedenis van de relatie tussen verdachte en het slachtoffer.
- De schietpartij in het café
Op enig moment op 3 maart 2017 hebben verdachte, zijn broertje [naam 1] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] besloten om met de auto naar het café in Oostburg te gaan. De vijf jongens zijn vervolgens bij het café aangekomen. [verdachte] heeft verklaard dat hij die avond een keer alleen naar buiten is gegaan. Daar stonden ook [naam 2] en het latere slachtoffer. [5] [naam 2] heeft verklaard dat het latere slachtoffer een tas bij zich had. Verdachte kwam bij hen staan en was heel nieuwsgierig naar wat er in die tas zat. Verdachte en het latere slachtoffer kregen daar woorden over. [6] [naam 3] , eigenaresse van het café, heeft verklaard dat zij merkte dat verdachte en het slachtoffer ruzie kregen doordat zij elkaar uitdaagden. Zij zag dat zij elkaar kopstoten gaven. Dit gebeurde allemaal bij de voordeur. Verdachte roept dan op een zeker moment in de richting van [medeverdachte 1] die achterin het café bij de gokkasten stond:
‘Ami Ami je moet hem schieten’. Hij zei dit wel een paar keer. [7] [naam 4] , medewerker van het café, heeft verklaard dat hij zag dat er buiten gevochten werd, dat ze (de rechtbank begrijpt: verdachte en het slachtoffer) een woordenwisseling hadden. Hij zag dat verdachte de deur open deed en naar binnen riep: ‘
Ami, schiet schiet’. [8] Nadat verdachte dit geroepen had, bleef hij vechten met het latere slachtoffer. Dit speelde zich af rond de toegangsdeur van het café. [naam 4] zag dat [medeverdachte 1] naar de toegangsdeur rende. Toen [medeverdachte 1] bij de toegangsdeur aangekomen was trok hij een wapen. Dat was een zwart pistool. [medeverdachte 1] hield het wapen in zijn rechterhand. [9] Op een gegeven moment hoorde [naam 4] een schot. Volgens [naam 4] was er niemand geraakt, omdat ze (de rechtbank begrijpt: verdachte en het slachtoffer) bleven vechten. [medeverdachte 1] bleef tijdens het gevecht rond de vechtende personen staan. Al vechtend zijn het slachtoffer en verdachte binnengekomen en zijn tot achter de bar geraakt. [naam 4] heeft getracht het slachtoffer en verdachte uit elkaar te halen. [medeverdachte 1] stond er ook bij. Toen hoorde [naam 4] vier à vijf schoten. Hij zag dat [medeverdachte 1] schoot met het pistool dat [naam 4] al eerder bij hem had gezien. [naam 4] zag dat [medeverdachte 1] gericht schoot in de richting van het slachtoffer. [10] [naam 4] heeft verder verklaard dat het schieten gericht was op de buik van het slachtoffer van erg dichtbij. Er zat volgens [naam 4] misschien twintig centimeter tussen het wapen en het lichaam van het slachtoffer. [11]
[medeverdachte 1] verklaarde dat hij met zijn linkerhand het bovenste gedeelte van het wapen naar achter haalde om het wapen te laden. Hij heeft daarna geschoten. Hij stond toen op anderhalf of twee meter afstand van het slachtoffer. [12]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat hij knallen hoorde, zijn jas heeft gepakt en is weggegaan. [13] Een aantal omstanders heeft vijf personen naar buiten zien vluchten. [14] [medeverdachte 2] was als eerste weer terug bij de auto. De andere jongens, [verdachte] , [medeverdachte 3] , [naam 1] en zijn neef [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ] sprongen ook in de auto en zeiden dat hij weg moest rijden. In de auto was er paniek. [15] Ook verdachte en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij, na het schietincident, bij [medeverdachte 2] in de auto zijn gestapt. [16]
-
Voorgeschiedenis relatie slachtoffer en medeverdachte [verdachte]
Een broer van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , heeft tegenover de politie verklaard dat hij wist dat zijn broer, het slachtoffer, een conflict had met verdachte. Verdachte had namelijk ruzie met iemand die [naam 5] heet en het slachtoffer heeft het opgenomen voor [naam 5] . [17] [naam 5] heeft verklaard dat hij wiet kocht bij [naam 1] . Hij verklaarde verder dat hij niets meer met [naam 1] en verdachte te maken wilde hebben, nadat hij van het slachtoffer had gehoord dat verdachte mensen zou hebben neergestoken en bestolen. Hij is toen gestopt met wiet kopen bij [naam 1] en verdachte en hij denkt dat ze daarom boos waren op het slachtoffer. [18] Getuige [naam 6] heeft verklaard dat hij, elke keer als verdachte hoorde dat het slachtoffer in de buurt was, verdachte hoorde zeggen dat hij het slachtoffer wilde pakken, dat verdachte hem af zou maken en dat het slachtoffer niet in de buurt van verdachte moest komen. [19] [naam 6] had gehoord dat dat te maken had met [naam 5] , die eerst zijn wiet haalde bij verdachte, maar later niet meer bij hem kocht. Nadat verdachte [naam 5] samen met het slachtoffer had gezien, ging verdachte volgens [naam 6] ervan uit dat het slachtoffer een klant van verdachte had afgepakt. [20] Verder heeft [naam 6] verklaard dat verdachte, [medeverdachte 3] op het slachtoffer af wilde sturen om hem pijn te doen of af te maken. [21] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte hem € 500,- heeft geboden om het slachtoffer neer te schieten. [22]
Moord of doodslag?
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] meerdere malen heeft geschoten, dat hij tijdens het schieten op korte afstand stond van het slachtoffer en dat hij ook gericht op het slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer is ten gevolge van de verwondingen die hij door het schieten heeft opgelopen ter plaatse overleden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat verdachte het opzet had op de dood van het slachtoffer.
Vervolgens moet beoordeeld worden of sprake was van voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat er een lang(er) lopende ruzie tussen verdachte en het slachtoffer bestond en ook dat zij elkaar mogelijk beconcurreerden bij de verkoop van wiet. Echter, uit het dossier blijkt niet dat verdachte en/of [medeverdachte 1] doelbewust een plan hebben gemaakt om het slachtoffer van het leven te beroven en dat zij op 3 maart 2017 aan dat plan, al dan niet gezamenlijk, uitvoering hebben gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt derhalve het wettig bewijs voor voorbedachte raad. Verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde, te weten moord, vrijgesproken worden. Op grond van de voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat wel sprake is van doodslag.
Medeplegen
Relevant is voorts, gelet op het door de verdediging gevoerde verweer, of sprake is geweest van medeplegen. Zoals door de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) is overwogen is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
De rechtbank neemt hierbij de volgende gedragingen in aanmerking:
- verdachte had reeds voor het schietincident een conflict met het slachtoffer. Verschillende getuigen hebben verklaard dat hij een prijs op het hoofd van het slachtoffer heeft gezet;
- verdachte en [medeverdachte 1] zijn samen naar het café gegaan;
- verdachte raakte in conflict met het slachtoffer, waaruit een vechtpartij ontstond;
- verdachte riep vervolgens: ‘schiet, schiet Ami’ naar zijn neef, waaruit de rechtbank afleidt dat hij geweten moet hebben dat [medeverdachte 1] over een vuurwapen beschikte;
- nádat deze opdracht is gegeven, is verdachte met het slachtoffer blijven vechten, zelfs nadat er reeds een schot door [medeverdachte 1] werd gelost;
- vervolgens schiet [medeverdachte 1] nogmaals, meerdere keren op het slachtoffer;
- verdachte en [medeverdachte 1] zijn hierna samen het café uitgevlucht en in dezelfde auto gestapt.
Gelet op de voorgaande, onder de bewijsmiddelen opgenomen en hiervoor nogmaals vermelde, gedragingen van verdachte en [medeverdachte 1] voor, tijdens en kort na het plaatsvinden van het meermalen schieten in en door het lichaam van het slachtoffer, de daarbij gevolgde werkwijze, een en ander in onderling verband bezien, hebben verdachte en [verdachte] met betrekking tot het feit zodanig hecht en intensief samengewerkt dat zij allebei afzonderlijk als dader van het feit kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de omstandigheid dat noch verdachte noch [medeverdachte 1] zich op enigerlei wijze hebben gedistantieerd van voornoemde gedragingen. [medeverdachte 1] was als schutter de feitelijke dader van het delict. Verdachte was de opdrachtgever van [medeverdachte 1] en hij is de intellectuele dader geweest. Zijn bijdrage aan het door [medeverdachte 1] gepleegde delict is daarmee naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht geweest dat dat hij als medepleger van het delict is aan te merken.
Ten aanzien van feit 2
Na het schietincident werd door het Team Forensische Opsporing uitvoerig technisch onderzoek verricht. In het café werden diverse verschoten hulzen aangetroffen. [23] Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met andere vuurwapens van het zelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. [24] De onderzochte hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 7.65mm browning. [25] De verschoten hulzen moeten worden gekwalificeerd als munitiedelen die zijn geschikt om te worden herladen, derhalve is sprake van munitie die geschikt is voor vuurwapens van de categorie III en derhalve munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie. [26]
Gelet op de bewezenverklaring van feit 1 in samenhang met de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Nu het medeplegen van de doodslag uit de onder feit 1 gebezigde bewijsmiddelen volgt, brengt dat mee dat uit die bewijsmiddelen tevens volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Gelet op de door verdachte aan [medeverdachte 1] gegeven opdracht om te schieten, heeft er bij verdachte een bewustheid bestaan ten opzichte van het vuurwapen en de munitie en kon hij er over beschikken. Verdachte is als medepleger van dit delict aan te merken. De rechtbank komt derhalve ook hier tot een bewezenverklaring.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1: subsidiair
op
of omstreeks03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft/
hebbenberoofd, door met een vuurwapen
een ofmeermalen in en/
ofdoor
en/of ophet lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
feit 2
op
of omstreeks03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een wapen van categorie
II en/ofIII, en/
ofmunitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn
strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek, en de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de mededader schuldig gemaakt aan de doodslag van de 24-jarige [slachtoffer] Verdachte heeft in café [naam café] te Oostburg [medeverdachte 1] opdracht gegeven om op het slachtoffer te schieten door te roepen: ‘schiet, schiet’, waarna [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk op het slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer is hierdoor komen te overlijden. Er zijn meerdere schoten gelost, waarbij ook omstanders geraakt hadden kunnen worden. Immers, een aantal cafébezoekers bevond zich dichtbij de plaats waar later door de politie in een ruit een inschotbeschadiging werd aangetroffen.
Verdachte en de mededader hebben met deze schietpartij getoond geen respect te hebben voor het menselijk leven. Door het handelen van verdachte en de mededader hebben zij het slachtoffer zijn meest fundamentele bezit ontnomen, namelijk het recht om te leven. De gewelddadige dood van zo’n jonge man is schokkend voor zijn familieleden, waarbij op de eerste plaats gedacht moet worden aan de vader, moeder en de broers van het slachtoffer. Ook voor de overige familieleden die bij het gezin betrokken waren moet de schok enorm zijn geweest. Voorts kunnen de ogen niet worden gesloten voor de schok en de onrust die strafbare feiten van dit kaliber in de samenleving teweegbrengen.
Voor alle betrokkenen in deze zaak is het onbegrijpelijk en frustrerend dat verdachte en de mededader geen openheid van zaken hebben gegeven. Verdachte heeft geen berouw getoond over zijn eigen handelen of oprechte spijt betuigd tegenover de nabestaanden. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte een ontkennende proceshouding heeft ingenomen en een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen ten toon heeft gespreid. Zijn houding op zitting geeft evenmin blijk van enig inzicht in zijn handelen.
Verdachte heeft zich daarnaast ook samen met de mededader schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie van 21 december 2017 al eerder met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is ook reeds eerder veroordeeld voor een poging tot doodslag. Voor dit feit is verdachte op 29 april 2015 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en TBS met voorwaarden. Dit betekent dat verdachte zich ten tijde van de feiten van 3 maart 2017 in een TBS met voorwaarden bevond. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij ondanks deze eerdere forse straf en waarschuwing wederom strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder een zeer ernstig feit.
Maatregel
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf is van belang of verdachte al dan niet (verminderd) toerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezenverklaarde en of aan hem de TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft kennis genomen van de weigerende houding van verdachte om zijn medewerking te verlenen aan een multidisciplinair Pro Justitia onderzoek van 3 mei 2017. Verdachte werd vervolgens op 23 augustus 2017 opgenomen in het Pieter Baan Centrum, maar ook daar heeft hij grotendeels geweigerd om mee te werken aan het onderzoek. Concluderend wordt door de deskundigen gesteld dat niet kan worden aangetoond of uitgesloten dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij onthouden zich van een gedragskundig advies over de toerekenbaarheid en van een advies over interventies die kunnen bijdragen aan het terugdringen van een eventueel recidivegevaar en het juridisch kader hiervan.
Verdachte heeft aldus zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen geweigerd. Op grond van artikel 37a, derde lid en artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht vervalt hierdoor voor het opleggen van een TBS-maatregel de eis van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. De in artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarde voor het opleggen van een TBS-maatregel, dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, blijft echter onverminderd van kracht. In dit verband stelt de rechtbank vast dat aan haar beslissing van 2 mei 2017 tot verlenging van de termijn van de TBS met voorwaarden met twee jaar van verdachte het rapport van psychiater P.J.A. van Panhuis van 23 december 2016 ten grondslag ligt. Deze deskundige rapporteerde dat verdachte lijdende is aan een verslavingsstoornis, in het bijzonder voor cannabis, aan zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De beperkingen om te komen tot overzicht, planning en vooral ook de beperkingen in empathie en in impulscontrole zijn gelegen in de zwakbegaafdheid en in de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en zijn een risicofactor ten aanzien van recidive van gewelddadige feiten. Er zijn geen duidelijke beschermende factoren in betrokkenes persoonlijkheid en functioneren te vinden, zelfs de steun van de ouders kan niet als beschermende factor worden beschouwd, integendeel, gezien hun steun aan zijn bagatelliserende, ongrijpbare opstelling. De deskundige overwoog destijds dat de kans dat verdachte tot soortgelijke feiten van gewelddadige aard als waarvoor de TBS-maatregel met voorwaarden is opgelegd komt, zonder bestaande kaders en zonder het bestaande toezicht en de coaching zeker aanzienlijk is. De rechtbank stelt vast dat dit risico, gelet op de bewezenverklaarde doodslag, zich zelfs binnen de strak omlijnde kaders van een TBS-maatregel met voorwaarden heeft kunnen verwezenlijken.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige Van Panhuis over. Gelet hierop en mede gezien de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat wederom een TBS-maatregel noodzakelijk is. Aan de wettelijke vereisten daartoe is voldaan, nu bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en de door verdachte begane strafbare feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank acht, gelet op de eerder niet toereikend gebleken opgelegde TBS-maatregel met voorwaarden en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar passend en noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank – naast de hiervoor geschetste problematiek – met name acht geslagen op de enorme impact die het gepleegde feit op de nabestaanden van het slachtoffer en de samenleving heeft gehad. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.

7.De benadeelde partij

De nabestaanden van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] (broer), [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (ouders), hebben via hun raadsvrouw mr. S. van Steenberge een vordering als benadeelde partij ingediend. De broer van het slachtoffer vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 29.930,27, waarvan € 14.930,27 ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade en de ouders vorderen voor feit 1een schadevergoeding van
€ 21.250,04, waarvan € 6.250,04 ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade. Zowel de broer als de ouders van het slachtoffer verzoeken de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Materiële schadevergoeding
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat nabestaanden recht hebben op vergoeding van kosten van levensonderhoud waarin de overledene voorzag en op vergoeding van redelijke kosten van lijkbezorging. Voor vergoeding van eventuele andere materiële schade biedt de wet geen mogelijkheden.
[benadeelde partij 1] (broer)
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade (€ 14.930,27) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 13.623,91 aan te merken is als redelijke kosten van lijkbezorging, dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist. Voornoemd bedrag bestaat uit de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de begrafenis
(€ 7.810,17), de kosten met betrekking tot het plaatsen van een gedenkmonument (€ 950,-), de kosten met betrekking tot het houden van een herdenkingsdienst in Nederland (€ 240,-) en de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het maken en plaatsen van een grafsteen (€4.623,74).
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Deze kosten vallen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer onder de redelijke kosten van lijkbezorging. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (ouders)
Voor wat betreft de gevorderde materiele schade (6.250,04) overweegt de rechtbank dat deze kosten naar het oordeel van de rechtbank niet vallen onder de redelijke kosten van lijkbezorging. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank overweegt dat de wet nabestaanden niet alleen een beperkt recht op materiële schadevergoeding geeft, maar ook een beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Nabestaanden hebben geen recht op schadevergoeding wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste voor henzelf heeft veroorzaakt. De wet brengt met zich mee dat alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub a Burgerlijk Wetboek of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek, nabestaanden recht hebben op immateriële schadevergoeding. Van shockschade is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Shockschade is geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De rechtbank overweegt dat zowel de broer als de ouders van het slachtoffer een schadevergoeding van € 15.000,- hebben gevraagd ten behoeve van geleden shockschade. De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen van de nabestaanden niet blijkt dat ten aanzien van hen aan genoemde strenge voorwaarden is voldaan. Voorts is voor een nadere onderbouwing op dit punt in het strafproces geen plaats. Dit zou tot een vertraging van het proces en daarmee tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De rechtbank zal derhalve [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot immateriële schadevergoeding zodat zij hun vorderingen desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kunnen maken.
Hoofdelijkheid, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegewezen vordering van [benadeelde partij 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 3 maart 2017. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:
medeplegen van doodslag;
feit 2:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde

Maatregel

- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 13.623,91 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 1] € 13.623,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
3 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 103 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 7.00 stuks munitie; G1686204;
- gelast de teruggave aan verdachte van he inbeslaggenomen voorwerp, te weten
* 1.00 stuks mobiele telefoon, GTSTAR; G1756032.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. M.P. Meeuwisse en
mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2018.
Mr. de Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee – tenzij anders vermeld – bedoeld de pagina’s van het procesdossier van de politie Zeeland-West-Brabant, Team Grootschalige Opsporing, onderzoek Cercedilla, gesloten op 3 november 2017, waarvan de inhoud is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en geheel is doorgenummerd.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2017, pagina 591, zesde en achtste alinea en pagina 592, eerste alinea.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2017, pagina 598, eerste alinea.
4.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 17 maart 2017, pagina 122, derde alinea en pagina 123, eerste alinea.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 5 maart 2017, pagina 304, laatste alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 15 maart 2017, pagina 857, vijfde alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] d.d. 13 maart 2017, pagina 784, zevende alinea en het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] d.d. 4 maart 2017, pagina 779, derde alinea.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 4 maart 2017, pagina 787, laatste alinea en pagina 789, negende t/m elfde alinea.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 9 maart 2017, pagina 796, derde t/m vijfde alinea.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 9 maart 2017, pagina 796, vijfde alinea.
11.Het proces-verbaal verhoor van [naam 4] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 17 oktober 2017, los.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 maart 2017, pagina 117, vierde, zevende en negende alinea.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 6 maart 2017, pagina 550, laatste alinea en pagina 551, tweede alinea.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] d.d. 7 maart 2017, pagina 835, tiende alinea en het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 15 maart 2017, pagina 857, laatste alinea.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 5 maart 2017, pagina 118, dertiende alinea en pagina 119, eerste alinea.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , d.d. 5 maart 2017, pagina 118, laatste alinea en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 305, vijfde alinea.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 1] d.d. 4 maart 2017, pagina 803, laatste alinea en pagina 804, eerste alinea.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] d.d. 14 maart 2017, pagina 964, tweede alinea.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] d.d. 22 maart 2017, pagina 1008, elfde alinea.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] , pagina 1009 d.d. 22 maart 2017, vierde alinea.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] , pagina 1009 d.d. 22 maart 2017, vijfde alinea.
22.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , pagina 446 d.d. 13 oktober 2017, eerste alinea.
23.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 6 april 2017, pagina 29 i.c.m. 40 (goednummer 1686100), pagina 31 i.c.m. 41 (goednummer 1686104), pagina 31 i.c.m. pagina 44 (goednummer 168688) en het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 6 juli 2017, pagina 95 (goednummer 1686105).
24.Het munitieonderzoek (..) 2017 d.d. 8 juni 2017, NFI, pagina 139, vraag 1.
25.Het munitieonderzoek (..) d.d. 8 juni 2017, NFI, pagina 139, vraag 2, tweede alinea.
26.Het proces-verbaal betreffende aangetroffen munitiedelen d.d. 8 november 2017, Regionaal Bureau Wapens en Munitie (los).