ECLI:NL:RBZWB:2018:740

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
6092887 CV EXPL 17-3001
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en vaststelling arbeidsovereenkomst na beëindiging dienstverband

In deze zaak vorderde eiser, een docent bij Avans Hogeschool, schadevergoeding en de vaststelling van een arbeidsovereenkomst na het niet verlengen van zijn dienstverband. Eiser stelde dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen voor de periode van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017, gebaseerd op een concept-rooster waarin hij was ingedeeld. Avans Hogeschool betwistte dit en voerde aan dat er geen aanbod tot verlenging was gedaan, en dat de onvoldoende beoordeling van eiser de reden was voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, omdat de concept-inroostering niet voldoende was om een verlenging te impliceren. De rechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en afspraken bij arbeidsovereenkomsten, vooral in het onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 6092887 CV EXPL 17-3001
vonnis d.d. 31 januari 2018
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaatsnaam A] ,
eiser (hierna te noemen: [eiser] ),
gemachtigde: mr. F.J.C.M. Kessels,
tegen
stichting AVANS HOGESCHOOL,
gevestigd te Tilburg met een nevenvestiging te Breda aan de Hogeschoollaan 1,
gedaagde (hierna te noemen: Avans),
gemachtigde: mr. I.C.M. de Boer.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 6 september 2017 en de daarin genoemde stukken;
b. de door [eiser] ten behoeve van de comparitie van partijen bij brief van 2 november 2017 ingediende aanvullende producties;
c. de door Avans ten behoeve van de comparitie van partijen bij brief van 2 november 2017 ingediende aanvullende producties
d. de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 9 november 2017.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
primair
a. te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van twaalf
maanden zoals die tot 1 augustus 2016 tussen partijen heeft bestaan, aansluitend op
1 augustus 2016 is opgevolgd door een nieuwe tussen partijen aangegane
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 12 maanden;
b. Avans te veroordelen om [eiser] toe te laten tot het verrichten van de bedongen
arbeid alsmede tot voldoening van de verplichtingen voortvloeiende uit deze
voortgezette arbeidsovereenkomst – waaronder begrepen het voldoen van het loon cum annexis – een en ander vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en wettelijke rente; op basis hiervan wordt tevens gevorderd dat Avans wordt veroordeeld om te voldoen aan [eiser] aan loonrecht cum annexis over de periode 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017 een bedrag ad € 39.553,08 bruto vermeerderd met de daarover verschuldigde – niet gematigde – wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW voor zover dit verschuldigde loonbedrag op het moment van voldoening naar de norm van artikel 7:625 BW tardief is voldaan. Daarnaast wordt de kantonrechter verzocht Avans te veroordelen om het werkgeversaandeel pensioenpremie zoals door Avans verschuldigd is – alsmede het op het loon in te houden werknemersaandeel – af te dragen aan ABP ten behoeve van de pensioenopbouw van [eiser] en indien en voor zover die afdracht technisch niet meer vruchtbaar kan geschieden, Avans te veroordelen om het werkgeversaandeel in deze premie, welke op jaarbasis uitkomt op (circa): € 4.400,00, aan [eiser] uit te betalen op een fiscaal toelaatbare wijze als door [eiser] aan te geven;
c. voor het geval Avans de onder a. bedoelde verlengde arbeidsovereenkomst niet uit
zichzelf mocht voortzetten per 1 augustus 2017, wordt, op basis van het primaire
uitgangspunt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de
periode 1 augustus 2016/2017, primair verzocht Avans te veroordelen om [eiser]
een arbeidsovereenkomst aan te bieden die aansluitend aan de thans lopende
arbeidsovereenkomst, een ingangsdatum kent per 1 augustus 2017, zulks waar de
omstandigheden van het geval met zich brengen dat op basis van de op haar
rustende verplichtingen ex artikel 7:611 BW Avans gehouden is om aan [eiser]
deze overeenkomst aan te bieden;
d. voor zover deze voorwaardelijke vordering niet voor toewijzing vatbaar is, wordt – eveneens voorwaardelijk, onder dezelfde voorwaarde en hetzelfde primaire
uitgangspunt – subsidiair verzocht om afgifte van een verklaring voor recht dat het
niet aangaan van een nieuw dienstverband per 1 augustus 2017 zich kwalificeert
als een handelen in strijd met goed werkgeverschap en/of onrechtmatige daad van
Avans jegens [eiser] en met veroordeling van Avans om de daaruit voor [eiser]
voortvloeiende schade die is opgekomen en nog gaat opkomen te vergoeden; deze
schade die ziet op de vervolgschade door het niet voortzetten van het
dienstverband vanaf 1 augustus 2017 wordt geschat op 3 jaarlonen cum annexis,
afgerond uitkomend op € 120.000,00 te vermeerderen met het misgelopen
werkgeversaandeel pensioenpremie welk deel wordt begroot op 3 x 4.400,00 = € 13.200; de kantonrechter wordt op de hier geduide subsidiaire grondslag verzocht Avans te veroordelen tot betaling van deze bedragen aan [eiser] . Volledigheidshalve zij er op gewezen dat de vorderingen a. t/m d. zien op de situatie
dat partijen worden geacht voor het schooijaar 2016/17 een arbeidsovereenkomst
te zijn aangegaan en vormen tezamen de primaire vordering waarbij het onder d.
gestelde een subsidiaire variant vormt indien het onder c. gestelde niet voor
toewijzing vatbaar is;
subsidiair/meer subsidiair/uiterst subsidiair(indien de vorderingen onder a t/m d niet worden gehonoreerd doordat het primaire uitgangspunt dat er reeds een nieuw dienstverband per 1 augustus 2016 was aangegaan, niet in rechte komt vast te staan)
e. subsidiair: te verklaren voor recht dat het niet aangaan van een nieuw dienstverband per 1 augustus 2016, zich als onrechtmatig nalaten van Avans laat kwalificeren en op grond waarvan [eiser] recht heeft op de vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is; Avans op grond van dit onrechtmatig handelen te veroordelen tot een vergoeding van de schade, welke schade valt te begroten op 4 jaren loonrecht, afgerond uitkomend op € 160.000,00 te vermeerderen met het misgelopen werkgeversaandeel pensioenpremie welk deel wordt begroot op 4 x 4.400,00 = € 17.600,00; de kantonrechter wordt op de hier geduide subsidiaire grondslag
verzocht Avans te veroordelen tot betaling van deze bedragen aan [eiser] ;
f. meer subsidiair: te verklaren voor recht dat de onvoldoende beoordeling van het
functioneren van [eiser] door de directie van Avans zich kwalificeert als onrechtmatige daad van Avans jegens [eiser] althans de daaruit door Avans getrokken consequentie om geen nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan zich als
onrechtmatig kwalificeert en welke beoordeling de enige oorzaak vormt waarom die verlenging niet heeft plaatsgevonden en dat deswege de daaruit voortvloeiende schade gelijk is aan de schade die het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft; Avans op grond van dit onrechtmatig handelen te veroordelen tot
een vergoeding van de schade, welke schade valt te begroten op 4 jaren loonrecht, afgerond uitkomend op € 160.000,00 te vermeerderen met het misgelopen werkgeversaandeel pensioenpremie welk deel wordt begroot op 4 x 4.400,00 = € 17.600,00; de kantonrechter wordt op de hier geduide subsidiaire grondslag verzocht Avans te veroordelen tot betaling van deze bedragen aan [eiser] ;
g. uiterst subsidiair te verklaren voor recht dat (het College van Bestuur van) Avans
jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door – na kennis te hebben genomen
van het oordeel van de commissie van bezwaar tegen die “onvoldoende beoordeling van [eiser] ’ functioneren”, niet alsnog te besluiten dat [eiser] ten onrechte zijn arbeidsovereenkomst niet verlengd heeft gezien en daaraan de consequentie heeft verbonden dat [eiser] alsnog in aanmerking kwam voor een verlengd dienstverband; Avans op grond van dit onrechtmatig handelen te veroordelen tot een vergoeding van de schade, welke schade valt te begroten op 4 jaren loonrecht, afgerond uitkomend op € 160.000,00 te vermeerderen met het misgelopen werkgeversaandeel pensioenpremie welk deel wordt begroot op 4 x 4.400,00 = € 17.600,00; de kantonrechter wordt op de hier geduide subsidiaire grondslag
verzocht Avans te veroordelen tot betaling van deze bedragen aan [eiser] ;
zowel primair t/m meer subsidiair
h. indien en voor zover dit een voor [eiser] positieve invloed mocht hebben op de
inhoud van dit vonnis, vraagt [eiser] de kantonrechter om voor recht te verklaren dat het Protocol Gesprekkencyclus zoals dit door Avans wordt gehanteerd, strijdig is met het in de cao bepaalde onder hoofdstuk N waar de cao voorschrijft dat onafhankelijkheid van de (volledige) beroepsgang gewaarborgd dient te zijn en dat met dit uitgangspunt niet valt te rijmen dat het protocol Gesprekkencyclus het eindoordeel overlaat aan het College van Bestuur van Avans en waarmee dit protocol op dit onderdeel als nietig valt te beschouwen;
i. tevens met veroordeling van Avans in de werkelijk gemaakte rechtsbijstandskosten gevallen op dit dossier waar deze kosten noodzakelijk door [eiser] waren te maken teneinde zijn rechten in deze gerealiseerd te krijgen en waarmee deze kosten behoren tot de schade geleden door de niet door de beugel kunnende handelen c.q. nalaten van Avans. Deze kosten worden – rekening houdende met nog 15 uren te verrichten tijdsbesteding – gesteld op 71 x € 265,00 + 6% kantoorkostentoeslag + btw = € 23.792,00 te vermeerderen met explootkosten en griffierecht en andere eventueel op de procedure vallende kosten;
j. tevens Avans op vorenstaande gronden te veroordelen om aan werknemer te voldoen: de wettelijke rente over de toe te kennen bedragen als hiervoor gevorderd, zulks gerekend vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening;
k. tevens – indien de vordering tot veroordeling in de werkelijke rechtsbijstandskosten gevallen op dit dossier niet wordt gehonoreerd – met veroordeling van Avans in de buitengerechtelijke kosten dewelke worden begroot op 28 uur â € 265,00 + 6% kantoorkostentoeslag + BTW = € 9.517,00 tevens met een veroordeling van Avans in de proceskosten.
2.2
Avans voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten.

3.De beoordeling

3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
- In de periode 15 augustus 2002 tot en met 31 juli 2012 heeft er tussen partijen een arbeidsrelatie bestaan.
- [eiser] , geboren op 9 juni 1966, is op 1 augustus 2015 opnieuw bij Avans in dienst getreden als docent HBO. In deze arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
De arbeidsovereenkomst, als bedoeld in artikel D-4 van de cao-hbo is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 juli 2016 en eindigt van rechtswege.(…)
De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 0,6 fte op jaarbasis.(…)
Het salaris bedraagt € 4452,46 bruto per maand, gebaseerd op full-time aanstelling, volgens functieschaal 11 van de cao-hbo. Het salaris wordt per kalendermaand uitbetaald en in de maanden mei en december respectievelijk verhoogd met de vakantie- en de structurele eindejaarsuitkering als bedoeld in de cao-hbo.(…)
De werkgever is bekend met het feit dat werknemer nevenwerkzaamheden als Freelancer verricht ten behoeve van Epson Europe 2.(…)”
- In de cao-hbo is onder artikel ‘D-4 Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ opgenomen dat de werknemer in dienst kan treden voor bepaalde tijd en belast kan worden met structurele en/of incidentele werkzaamheden. Onder artikel ‘D-3 Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met uitzicht op onbepaalde tijd’ is opgenomen dat de duur van deze arbeidsovereenkomst maximaal één jaar is en dat de werknemer na afloop van de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd wordt aangesteld, tenzij uit een beoordeling blijkt dat de werknemer daarvoor op grond van zijn functioneren niet in aanmerking komt.
- Begin juni 2016 is er per e-mailbericht een concept-rooster voor het schooljaar 2016/2017 naar alle docenten, waaronder [eiser] , gestuurd. In dit concept-rooster was [eiser] ingedeeld.
- Op 23 juni 2016 had [eiser] een (functionerings)gesprek met mevrouw [naam A] (destijds directrice van Avans, hierna te noemen: [naam A] ). Tijdens dit gesprek kreeg [eiser] een onvoldoende beoordeling en de mededeling dat zijn arbeidsovereenkomst niet verlengd zal worden. De onvoldoende beoordeling is daarna schriftelijk vastgelegd in het als productie 1 bij dagvaarding overgelegde formulier van 28 juni 2016, waarin ook is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] niet verlengd zal worden.
- Medio juli 2016 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen voormelde onvoldoende beoordeling.
- In haar reactie van 13 september 2016 op het bezwaarschrift van [eiser] heeft [naam A] onder meer het volgende geschreven:

Alleen al uit het feit dat ik [eiser] in eerste instantie gewoon had ingeroosterd voor het nieuwe seizoen, moge blijken dat er geen sprake was van ‘vooropgezet’. Van een ‘spel’ is zeer zeker geen sprake.
- De ‘Commissie Personeelsbeoordeling Avans Hogeschool’ (hierna te noemen: de commissie) heeft bij advies van 18 oktober 2016 geadviseerd om de beoordeling te vernietigen, omdat deze niet tot stand is gekomen volgens het bepaalde in het Protocol Gesprekkencyclus. In het advies is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Conform artikel 6.2 van het Protocol Gesprekkencyclus dient de beoordeling uiterlijk 2 maanden voor de einddatum van het contract plaats te vinden. Aan de beoordeling dient minimaal 6 maanden daaraan voorafgaand een functioneringsgesprek te zijn gevoerd.(…)
Op 23 juni jl. is er een gesprek geweest tussen de heer [eiser] en de directie en daarbij heeft de directie hem aangegeven dat zijn overeenkomst niet zal worden verlengd. Er is op dat moment geen beoordelingsgesprek gevoerd. Pas op 28 juni jl. heeft de heer [eiser] het door de directie ingevulde en ondertekende beoordelingsformulier ontvangen. Op dit procedure punt is het bezwaar van de heer [eiser] gegrond, waardoor de Commissie er niet meer toe komt de door de heer [eiser] aangevoerde inhoudelijke bezwaren te beoordelen.(…)”
- Vervolgens heeft het College van Bestuur bij besluit van 14 november 2016 als volgt besloten:
“(…)
Het College van Bestuur volgt het advies van de Commissie Personeelsbeoordeling om uw beoordeling te laten vernietigen. De Commissie geeft aan dat zij dit advies baseert op het feit dat procedureel de beoordeling niet tot stand is gekomen volgens het bepaalde in het Protocol Gesprekkencyclus. Wij voegen daaraan toe dat het feit dat de beoordeling vernietigd wordt niets zegt over de inhoudelijke gronden om tot een onvoldoende beoordeling te komen.(…)”
3.2
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] primair aan zijn vorderingen (onder a. tot en met d. en h. tot en met k.) ten grondslag legt dat – kort gezegd – tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen – op grond van aanbod en aanvaarding dan wel op grond van gerechtvaardigd vertrouwen (artikel 3:35 BW) – voor de periode 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017. Subsidiair legt [eiser] aan zijn vorderingen (onder e. tot en met k.) ten grondslag dat de onvoldoende beoordeling van juni 2016 dan wel het niet aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2016 dan wel het niet alsnog verlengen van het dienstverband na het advies van 18 oktober 2016 en het besluit van 14 november 2016 kwalificeert als onrechtmatige daad van Avans op grond waarvan [eiser] recht heeft op vergoeding van de schade die hij daardoor heeft geleden.
3.3
Avans heeft als verweer aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een aanbod (in de zin van artikel 6:217 BW) van Avans tot verlenging van de arbeidsovereenkomst. Daarom is er geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een periode na 31 juli 2016. Ook van het tot stand komen van een overeenkomst op grond van gerechtvaardigd vertrouwen is geen sprake. Een concept-rooster is daarvoor onvoldoende en de stellingen van [eiser] dat het een vast gebruik is binnen Avans om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voort te zetten en dat dit alleen anders is bij een onvoldoende beoordeling, worden betwist. Wat betreft de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen voert Avans onder meer als verweer dat deze vorderingen afgewezen moeten worden op grond van de specialiteitsregel. In dat kader voert Avans aan dat de wetgever de regels omtrent vergoedingen ter zake van het eindigen van de arbeidsovereenkomst uitputtend heeft geregeld in afdeling 7.10.9 BW. Avans wijst erop dat in artikel 673 van die afdeling is het volgende bepaald:

Indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, kan de kantonrechter(…)
ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.
Volgens Avans had [eiser] de kantonrechter kunnen verzoeken om hem de in voormeld artikel bedoelde billijke vergoeding toe te kennen. Daarvoor geldt echter op grond van artikel 7:686a lid 4 sub b BW een vervaltermijn van drie maanden en [eiser] heeft deze termijn onbenut laten verstrijken. Gelet op het voorgaande is er volgens Avans voor de op onrechtmatige daad gebaseerde (schadevergoedings)vorderingen geen ruimte meer. Dat zou volgens Avans alleen anders kunnen zijn als de feitelijke grondslag van de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen geen verband zou houden met niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst, maar in casu is de door [eiser] gestelde onrechtmatige daad juist gelegen in het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
3.4
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De vorderingen tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad
3.4.1
Bij de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad zal de kantonrechter allereerste de vraag beantwoorden of het [eiser] vrijstaat de specifieke regels voor (de vergoedingen bij) het einde van de arbeidsovereenkomst uit afdeling 7.10.9 BW – waaronder artikel 7:673 lid 9 BW omtrent een billijke vergoeding indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever – te laten voor wat zij zijn en in plaats daarvan te procederen op grond van het buitencontractuele artikel 6:162 BW omtrent schadevergoeding bij onrechtmatige daad.
3.4.2
Het uitgangspunt bij samenloop van verschillende rechtsgronden voor een vorderingsrecht is dat zij naast elkaar van toepassing zijn (cumulatie). Echter, als dat leidt tot rechtsgevolgen die onderling onverenigbaar zijn, heeft de gerechtigde in beginsel de keuze (alternativiteit). Ook daarop bestaat een uitzondering voor het geval dat de wet voorschrijft – of het systeem van de wet of de strekking daarvan meebrengt – dat één van deze rechtsgronden exclusief van toepassing dient te zijn.
3.4.3
De kantonrechter gaat uit van de hoofdregel dat het ontslagstelsel onder de Wwz (afdeling 7.10.9 BW) – mede gezien de korte vervaltermijn en het specifieke en gedetailleerde karakter van de betreffende bepalingen, waarin tevens de redelijkheid en billijkheid zijn verdisconteerd – een gesloten stelsel is. Dat brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat de billijke vergoeding van artikel 7:673 lid 9 BW wegens het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever in beginsel exclusief is, in die zin dat er naast deze (specifieke) vergoeding geen ruimte is voor een andere (generieke) vergoeding, bijvoorbeeld gebaseerd op artikel 6:162 BW.
3.4.4
Voormelde op de specialiteitsregel gebaseerde exclusiviteit is echter niet absoluut. Zo geldt de exclusiviteit niet voor aanspraken die geen verband houden met de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van de beëindiging. De schadevergoeding die [eiser] op grond van artikel 6:162 BW vordert houdt echter wel verband met de wijze van beëindiging (althans niet voortzetten) van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan. [eiser] vordert immers schadevergoeding wegens het niet aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2016 dan wel het niet alsnog verlengen van het dienstverband. Weliswaar vordert [eiser] ook nog vergoeding van de schade als gevolg van de (vernietigde) onvoldoende beoordeling van zijn functioneren door de directie van Avans, maar ook deze aanspraak houdt verband met het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [eiser] stelt namelijk zelf dat deze beoordeling de enige oorzaak vormt waarom de verlenging niet heeft plaatsgevonden en dat deswege de daaruit voortvloeiende schade gelijk is aan de schade die het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft.
3.4.5
Voormelde op de specialiteitsregel gebaseerde exclusiviteit zou mogelijk ook kunnen worden doorbroken als toepassing daarvan zou leiden tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare uitkomst, bijvoorbeeld in de situatie zoals aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 3 december 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA3818). De arbeidsovereenkomst is geëindigd door bedrog gepleegd door de werkgever en als dit bedrog uitkomt is, als gevolg van het bedrog, de verjaringstermijn voor de gevorderde vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag op dat moment al onbenut verstreken. Dat in dit geval sprake is van een dergelijke situatie is echter gesteld noch gebleken. Bovendien zou het naar het oordeel van de kantonrechter meer voor de hand liggen om in een dergelijk geval eventueel alsnog in een door werknemer te starten verzoekschriftprocedure een billijke vergoeding te verzoeken met de stelling dat onverkorte toepassing van de vervaltermijn in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden van het geval zou leiden tot een uitkomst die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.4.6
Het voorgaande brengt mee dat in deze zaak de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen tot schadevergoeding afgewezen zullen worden.
De vorderingen gebaseerd op het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor de periode vanaf 1 augustus 2016
3.4.7
De stelling van [eiser] dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen – op grond van aanbod en aanvaarding dan wel op grond van gerechtvaardigd vertrouwen (artikel 3:35 BW) – voor de periode vanaf 1 augustus 2016, is met name gebaseerd op het feit dat Avans begin juni 2016 per e-mailbericht een concept-rooster voor het schooljaar 2016/2017 naar alle docenten, waaronder [eiser] , heeft gestuurd, waarin [eiser] was ingedeeld. Of (hiermee) een overeenkomst tot stand is gekomen is naar het oordeel van de kantonrechter afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden.
3.4.8
[eiser] stelt in dit kader dat hij weliswaar geen gesprek of iets dergelijks heeft gehad over het verlengen van zijn dienstverband, maar dat het binnen Avans vast gebruik is om de arbeidsovereenkomst van een werknemer die werkzaam is op grond van een overeenkomst voor bepaalde tijd voort te zetten, behalve als de betrokken werknemer wordt beoordeeld met een onvoldoende. In het licht hiervan stelt [eiser] dat hij de concept-inroostering van begin juni 2016 – op welk moment hij nog geen enkel signaal had ontvangen dat er sprake was van een omstandigheid die aan verlenging in de weg kon staan – mocht opvatten als een verlenging van zijn dienstverband. Een en ander wordt door Avans betwist, zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3.3.
3.4.9
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] bij Avans in dienst was op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel D-4 van de cao-hbo. Met betrekking tot een D-3-arbeidsovereenkomst is in de cao-hbo opgenomen dat de duur van deze arbeidsovereenkomst maximaal één jaar is en dat de werknemer na afloop van de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd wordt aangesteld, tenzij uit een beoordeling blijkt dat de werknemer daarvoor op grond van zijn functioneren niet in aanmerking komt. Bij een D-4-arbeidsovereenkomst is een dergelijk regeling niet in de cao-tekst opgenomen. [eiser] stelt dat het bij Avans desondanks vast gebruik is om (ook) bij een D-4-arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst voort te zetten na afloop van de bepaalde tijd, behalve als de betreffende werknemer beoordeeld wordt met een onvoldoende. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] ter zake deze stelling – mede in het licht van het gemotiveerde verweer van Avans op dit punt – onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing hiervan, zodat deze stelling geen stand houdt.
3.4.10
Verder is de kantonrechter van oordeel dat het feit dat [eiser] is opgenomen in het concept-rooster van juni 2016 in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om het tot stand komen van een verlengde arbeidsovereenkomst aan te nemen. Dat geldt temeer nu tussen partijen vaststaat dat het slechts een eerste concept-rooster betrof, waarin alle werknemers waren opgenomen die op dat moment (voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd) in dienst waren bij Avans. [eiser] heeft gewezen op de reactie van [naam A] op het bezwaarschrift van [eiser] waarin zij onder meer het volgende heeft geschreven: “
Alleen al uit het feit dat ik [eiser] in eerste instantie gewoon had ingeroosterd voor het nieuwe seizoen, moge blijken dat er geen sprake was van ‘vooropgezet’. Van een ‘spel’ is zeer zeker geen sprake”. De kantonrechter is van oordeel dat, voor zover [eiser] uit deze opmerking van [naam A] in haar reactie in de bezwaarprocedure zou mogen afleiden dat zijn arbeidsovereenkomst verlengd werd, het kennis achteraf betreft. Dit kan dan ook niet dienen als geldig argument voor de stelling van [eiser] dat hij in de gegeven omstandigheden uit de inroostering begin juni 2016 mocht afleiden dat zijn arbeidsovereenkomst werd verlengd. Op het moment dat [eiser] kennis kon nemen van deze reactie van [naam A] was bovendien al bekend dat Avans de keuze had gemaakt om zijn arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
3.4.11
Het voorgaande brengt mee dat er naar het oordeel van de kantonrechter tussen partijen geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen voor de periode vanaf 1 augustus 2016. Nu overigens als uitgangspunt heeft te gelden dat Avans de tussen partijen per 1 augustus 2015 gesloten arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd, zodat deze is beëindigd, zullen ook de op het bestaan van een arbeidsovereenkomst na 1 augustus 2016 gebaseerde vorderingen afgewezen moeten worden.
3.4.12
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde van Avans. De nakosten, waarvan Avans betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen en begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Avans tot op heden begroot op € 1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde van Avans;
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Avans volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 31 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.