4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 8 juni 2017 omstreeks 05.37 uur wordt door de nachtportier van het [naam hotel 1] te Middelburg een melding gedaan bij de politie dat er even daarvoor een ontkleed meisje is komen aanlopen vanaf het naastgelegen hotel ‘ [naam hotel 2] ’. Het meisje is daar mogelijk aangerand door drie mannen.Dit meisje blijkt de latere aangeefster [slachtoffer] (verder: aangeefster) te zijn. Zij verklaart tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten dat zij met [medeverdachte 1] had afgesproken aan de bar in hotel ‘ [naam hotel 2] ’ en dat zij vervolgens in een hotelkamer is verkracht door drie mannen genaamd [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . De verbalisanten zijn ambtshalve bekend met deze namen. Het betreft de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] .Twee verbalisanten hebben naar aanleiding van de verklaring van aangeefster de beelden van de bewakingscamera’s van hotel ‘ [naam hotel 2] ’ uitgekeken. Zij herkennen de mannen op de beelden ambtshalve als de hiervoor genoemde verdachten.[medeverdachte 2] is dezelfde ochtend nog aangehouden; de overige verdachten zijn drie dagen later aangehouden.
Op 8 juni 2017 omstreeks 07.51 uur heeft er een informatief gesprek zeden plaats gevonden met aangeefster. Zij heeft vervolgens op 11 juni 2017 aangifte gedaan van verkrachting in hotel ‘ [naam hotel 2] ’ te Middelburg door de drie verdachten.
Daartegenover staan de verklaringen van de verdachten dat er weliswaar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , maar dat dit geheel vrijwillig was en dat er geen sprake is geweest van geweld en/of dwang.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting kan alleen dan volgen,
indien sprake is geweest van het door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging
daarmee) dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De verklaringen van aangeefster spelen een doorslaggevende rol bij de beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde feiten al dan niet wettig en overtuigend bewezen zijn, nu de in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de aan verdachte verweten geweldshandelingen en bedreigingen zijn ontleend aan de door aangeefster gegeven beschrijving van hetgeen zou zijn voorgevallen in de vroege ochtend van 8 juni 2017. De in het dossier voor het overige aanwezige informatie is ofwel afgeleid uit hetgeen aangeefster daarover heeft verklaard of betreft niet zozeer de verweten seksuele gedragingen zelf maar zou meer in het algemeen in verband kunnen worden gebracht met de door aangeefster geschetste gang van zaken in de nacht van 8 juni 2017. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte en de medeverdachten voor wat betreft de geweldshandelingen en bedreigingen lijnrecht tegenover die van aangeefster staan. Verdachte en de medeverdachten ontkennen ten stelligste dat sprake is geweest van geweld en/of dwang. Tegen die achtergrond dient allereerst te worden bepaald of en in welke mate de door aangeefster op verschillende tijdstippen in het onderzoek afgelegde verklaringen respectievelijk die van verdachte en de medeverdachten betrouwbaar zijn te achten.
De rechtbank stelt vast dat alle door aangeefster vanaf het eerste contact met de verbalisanten in het [naam hotel 1] afgelegde verklaringen voor wat betreft de gebeurtenissen in de hotelkamer van hotel ‘ [naam hotel 2] ’ te Middelburg in de vroege ochtend van
8 juni 2017 niet alleen op hoofdlijnen maar ook op tal van details consistent zijn. Dit geldt eveneens voor de verklaring die zij later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zij heeft telkens uitvoerig en gedetailleerd verklaard over wat haar is overkomen op die hotelkamer en heeft vanaf het begin af aan verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil zijn gebeurd. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat haar verklaringen ook inconsistenties bevatten. Zo is aangeefster, na geconfronteerd te zijn met verklaringen en bevindingen in het dossier, tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris op enkele onderdelen van haar verklaring terug gekomen of heeft zij wezenlijk anders verklaard. Dit ziet op gebeurtenissen in het verleden, zoals eerdere (seksuele) contacten met [medeverdachte 1] , ook bij haar thuis. Aangeefster heeft een verklaring gegeven voor de inconsistenties door te verklaren dat zij zich bij de politie niet kon herinneren dat hij ooit bij haar thuis is geweest en later - toen zij daarover na heeft gedacht - wel.
Naar het oordeel van de rechtbank doen de inconsistenties in de verklaring van aangeefster echter geen afbreuk aan hetgeen zij heeft verklaard met betrekking tot de kern van het verwijt, namelijk de gebeurtenissen op de hotelkamer op 8 juni 2017. Op die onderdelen is zij wél consistent, en deze vinden ook in voldoende mate steun in overige door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van haar verklaringen over hetgeen in de hotelkamer is gebeurd onderstreept.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster ook over de op haar uitgeoefende geweldshandelingen consistent heeft verklaard. Hoewel het letsel wellicht niet past bij de frequentie waarmee zij verklaart te zijn geslagen en de ernst daarvan (ontelbare vuistslagen), past het letsel naar het oordeel van de rechtbank wel bij haar verklaring over de aard van het aan haar toegebrachte letsel, namelijk het slaan, stevig vastpakken bij de armen en bij de keel grijpen. Ook dit doet geen afbreuk aan haar verklaring.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op de onderdelen die voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde van belang zijn als betrouwbaar zijn aan te merken en derhalve ook voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook waar het de door aangeefster beschreven onvrijwilligheid betreft.
De bewijsminimumregel als bedoeld in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering
In verkrachtingszaken doet zich veelal de situatie voor dat er naast de aangeefster en de verdachte(n) geen getuigen aanwezig zijn. Dat is ook in deze zaak het geval. Om aan de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (de zogenaamde unus-testis-nullus-testis-regel), inhoudende dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, te voldoen is de verklaring van aangeefster alleen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Deze moet, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en de medeverdachten, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel zodat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft.
In deze zaak bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende ander bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster en de door haar geschetste concrete context. Haar verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat zij eerder die avond met [medeverdachte 1] rond middernacht heeft afgesproken bij het station in Middelburg. Zij hebben elkaar daar ontmoet en vervolgens afgesproken om aan de bar in het hotel ‘ [naam hotel 2] ’ nog wat te drinken. Aangeefster heeft eerst de hond die zij bij zich had naar huis gebracht en is op de fiets naar het hotel gegaan. Daar trof zij voor het hotel [medeverdachte 2] , die haar vertelde dat [medeverdachte 1] boven was. Tot dat moment wist zij niet dat hij een hotelkamer had geboekt. [medeverdachte 2] is [medeverdachte 1] op verzoek van aangeefster gaan halen. Hoewel aangeefster alleen wat wilde drinken in de bar, is zij toch met [medeverdachte 1] meegegaan naar de door hem geboekte hotelkamer. In de kamer waren ook [medeverdachte 2] en verdachte aanwezig, maar omdat zij de jongens kende zag zij daar geen kwaad in. Aanvankelijk was het gezellig en hebben zij muziek geluisterd, een joint gerookt, alcohol gedronken en spelletjes gespeeld.
Op enig moment moest [medeverdachte 1] een alcoholisch drankje atten (naar de rechtbank begrijpt in één teug leeg drinken). [medeverdachte 1] zei daarna uit het niets dat zij haar kankerbek moest houden en pakte haar vast bij haar armen. Zij hebben een soort van gevochten. Aangeefster lag gekleed op bed en [medeverdachte 1] lag op haar gezicht met zijn lichaam zodat zij geen lucht meer kreeg. Hij hield haar handen en polsen boven haar hoofd vast. [medeverdachte 2] en verdachte keken vanuit de toilet, waar zij aan het roken waren, toe. [medeverdachte 1] heeft haar bij haar keel gepakt. Zij moest hem zoenen en toen zij zei dat zij dat niet wilde, sloeg hij haar met zijn rechtervuist op haar kaak, waarna zij hem toch heeft gezoend. Vervolgens moest zij onder de dekens gaan liggen, ging hij op haar zitten en sloeg haar met beide vuisten op haar nek en de zijkant van haar gezicht. Op enig moment ging hij van haar af. Aangeefster moest vervolgens de dekens over haar hoofd trekken en [medeverdachte 1] zei ‘als je die deken van je kop aftrekt maak ik je dood’. Hij had ook tegen [medeverdachte 2] en verdachte gezegd dat als aangeefster zou ontsnappen, zij haar achterna moesten zitten, haar neer moesten steken in haar ribben en bij haar keel moesten pakken en haar de grond moesten werken. [medeverdachte 2] zei dat hij dit zou doen.
[medeverdachte 1] kwam bij haar op bed liggen, trok de dekens van haar af en probeerde haar uit te kleden, hetgeen niet lukte omdat zij zich verzette. Zij zei dat zij niet wilde, maar toen sloeg hij haar. Aangeefster wilde niet dat de anderen er bij waren en heeft [medeverdachte 1] gesmeekt alleen met hem te kunnen zijn waarop hij haar naar de toilet stuurde en zei dat zij zich moest uitkleden. Aangeefster was bang doordat hij haar een paar keer had geslagen nadat zij zich verzette en deed wat hij zei. Zij is naar het toilet gegaan, maar heeft zich niet uitgekleed. [medeverdachte 1] kwam vervolgens ook naar het toilet met een fles wodka. Hij begon haar te zoenen en zij moest wodka drinken. Toen aangeefster zei dat ze dat niet wilde, zei hij dat hij de fles op haar hoofd kapot zou slaan. Hij heeft ook haar keel hard dichtgeknepen omdat zij de wodka niet opdronk. Zij was bang dat hij haar zou slaan en heeft uit de fles gedronken. Verdachte en [medeverdachte 2] waren ook in het toilet gekomen. [medeverdachte 2] zat ondertussen aan haar billen en borsten. [medeverdachte 1] kneep haar heel hard in haar vagina. Verdachte stond erbij en zei tegen aangeefster dat zij moest doen wat [medeverdachte 1] wilde. Verdachte zei ‘drink die wodka nou maar want hij maakt je echt dood. Dat is makkelijker voor jezelf, doe het nou maar enzo’. Aangeefster probeerde wodka uit de fles te gooien en toen zei verdachte ‘wat doe je nou, stiekem wodka uit de fles gooien?’ [medeverdachte 1] sloeg haar vervolgens en kneep meerdere keren haar keel dicht. [medeverdachte 2] zei dat dit haar eigen schuld was, dat zij maar niet zo lekker moest zijn. Zij moest op het toilet gaan zitten en [medeverdachte 1] pijpen. [medeverdachte 2] zat onder tussen aan haar billen en borsten en ging haar vingeren. Daarna moest zij [medeverdachte 2] pijpen. Zij wilde dit niet maar omdat zij klappen kreeg van [medeverdachte 1] heeft zij dit toch gedaan. Het pijpen stopte omdat zij dit niet wilde en toen pakte [medeverdachte 1] haar bij haar keel en sloeg haar. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] en verdachte vervolgens weggestuurd en de broek van aangeefster naar beneden getrokken. Zij moest voorover bukken en hij heeft haar vaginaal en anaal verkracht. Vervolgens moest zij hem nogmaals pijpen. Zij moest toen haar broek helemaal uitdoen en ook haar t-shirt en bh. Aangeefster heeft de hele tijd gehuild. Aangeefster moest vervolgens de hotelkamer inlopen naar [medeverdachte 2] en verdachte. [medeverdachte 1] was zijn broek nog aan het uitdoen. Toen zij de deur van de hotelkamer zag, is zij daar naartoe gerend zonder erbij na te denken of deze op slot zat. Haar kleding heeft zij achtergelaten in het toilet. De deur ging open en zij is, terwijl zij ‘help’ schreeuwde, de gang opgerend, de trap afgevlogen en naar buiten gerend naar het naastgelegen hotel. [medeverdachte 2] kwam achter haar aan en toen zij net in het hotel was zag zij ook [medeverdachte 1] en verdachte buiten rennen.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het bij haar geconstateerde letsel. Door de forensisch geneeskundige zijn op 8 juni 2017 omstreeks 14.30 uur onder meer de navolgende letsels geconstateerd:
- roodheid op beide wangen, linker onderkaak, in nek, naast en onder neus, onder de linkerborst, op meerdere plaatsen op beide bovenarmen, op de rechter onderarm;
- zwelling op de rechter onderkaak;
- oppervlakkige schaafwond op linkerknie;
- blauwe plekken aan achterkant rechter arm;
- een aantal huiddefecten op meerdere plaatsen op haar rug, rechter bovenarm, rechter kuitbeen.
De verbalisanten hebben tijdens de aangifte op 11 juni 2017 foto’s gemaakt van de blauwe plekken op beide bovenarmen van aangeefster en van een schram in haar nek.
De rechtbank heeft in het voorgaande al vastgesteld dat het bij aangeefster geconstateerde letsel weliswaar niet past bij de ernst en frequentie van de door aangeefster beschreven geweldshandelingen, te weten ontelbare vuistslagen in het gezicht, maar dat dit daarentegen wel past bij haar verklaring dat zij is geslagen op haar kaak en is vastgepakt bij haar armen en keel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bij aangeefster geconstateerde letsel is toegebracht door [medeverdachte 1] .
Verder vindt de rechtbank steun voor de verklaringen van aangeefster in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , en de waarnemingen en bevindingen van de nachtportier van het naastgelegen [naam hotel 1] en de verbalisanten, die als eerste met aangeefster hebben gesproken, over de emotionele toestand van aangeefster kort na het feit.
Getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] waren ieder afzonderlijk te gast in hotel ‘ [naam hotel 2] ’. Zij werden op 8 juni 2017 omstreeks 05.30 uur wakker en hoorden een vrouw hard gillen respectievelijk hard ‘help’ roepen.
De nachtportier van het [naam hotel 1] hoorde die dag omstreeks 05.30 uur een hard gebonk op de deur van het hotel. Er stond een geheel ontkleed meisje voor de deur. Zij zei dat zij in het naastgelegen hotel ‘ [naam hotel 2] ’ op een hotelkamer was mishandeld, misbruikt en verkracht. Hij zag dat het meisje behoorlijk ontdaan was en aan het huilen was.
Verbalisant [verbalisant] trof een hevig huilend meisje, te weten aangeefster, aan in het [naam hotel 1] . Terwijl aangeefster haar verhaal deed werd zij wederom erg emotioneel.
Gelet op de aard van de handelingen waarover aangeefster verklaart is het zeer aannemelijk dat zij erg geëmotioneerd was. De rechtbank is van oordeel dat de door de portier en de verbalisant geconstateerde sterke emotie bij aangeefster haar verklaringen over hetgeen vlak daarvoor gebeurd zou zijn op de hotelkamer dan ook ondersteunt.
Aan het bewijs van het ten laste gelegde dragen verder bij de bewegende beelden die zijn gemaakt met de bewakingscamera’s bij hotel ‘ [naam hotel 2] ’ op 8 juni 2017 op het moment dat aangeefster omstreeks 02.00 uur bij het hotel aankomt en het hotel omstreeks 05.30 uur verlaat. Ter terechtzitting is een DVD, inhoudende voornoemde beelden, afgespeeld. Een aantal stills van deze camerabeelden bevinden zich in het procesdossier op pagina 414 tot en met 418. De rechtbank heeft waargenomen dat op de beelden te zien is dat aangeefster geheel ontkleed de trap van het hotel komt afgerend, waarbij zij traptreden overslaat, naar de voordeur rent, het hotel uitrent en na even om zich heen te kijken rechtsaf slaat. Slechts enkele seconden later komt ook [medeverdachte 2] de trap afgerend. Hij verlaat het hotel, slaat linksaf en rent hard weg. Weer enkele seconden later komen ook verdachte en een geheel ontklede [medeverdachte 1] , met onder zijn armen kleding, van de trap afgerend. Zij verlaten het hotel en slaan rechtsaf.Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van de verdachten moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat de verdachten, direct aansluitend aan het wegrennen van aangeefster, zijn gevlucht.
Voorts acht de rechtbank van belang dat hetgeen de politie heeft aangetroffen in de hotelkamer, overeenkomt met hetgeen aangeefster heeft verklaard. In de toiletruimte lagen op de vloer een rode string en een zwarte trainingsbroek met daarin een bankpas en fietssleutel en op de achterwand van het toilet stond een lege fles wodka.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met verdachte en [medeverdachte 2] een kamer heeft geboekt in hotel ‘ [naam hotel 2] ’. Aangeefster kwam daar ook naar toe. Het was gezellig: zij hebben eerst een spel gespeeld. Aangeefster begon zichzelf uit te kleden en hem geil te maken. Vervolgens hebben zij seksuele handelingen bij elkaar verricht. Aangeefster werd boos omdat de fles was leeggedronken en rende ineens naakt de kamer uit.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster dronken was en zichzelf heeft uitgekleed en geil begon te doen richting [medeverdachte 1] . Aangeefster en [medeverdachte 1] hebben seksuele handelingen bij elkaar verricht op het bed. [medeverdachte 2] dronk het laatste beetje wodka op, waarna een woordenwisseling ontstond en aangeefster naakt de deur uitrende.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op enig moment met verdachte naar het toilet is gegaan om te roken. Aangeefster en [medeverdachte 1] waren toen op het bed bezig met het voorspel. Hun kleding ging uit. Verdachte en hij hebben af en toe gekeken. Toen zij van het toilet kwamen zijn aangeefster en [medeverdachte 1] naar het toilet gegaan. Op enig moment is hij samen met verdachte gaan kijken en zag hij dat aangeefster en [medeverdachte 1] seks met elkaar hadden. Tien minuten later zag hij dat aangeefster [medeverdachte 1] al zittend op het toilet aan het pijpen was. Zij moest zich weer omdraaien van [medeverdachte 1] . Toen zij [medeverdachte 2] zag staan deed zij de knoop van zijn broek open en heeft hem gepijpt. [medeverdachte 2] vingerde haar op dat moment.
[medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] tijdens het spelen van een drankspelletje een glas pure wodka moest atten. Als [medeverdachte 1] alcohol heeft gedronken, reageert hij iedere keer verschillend. Hij raakt ook wel eens opgefokt.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, inclusief de verklaringen van de drie verdachten over het verloop van de avond voordat van enige seksuele handelingen sprake was, alsmede de verklaringen ten aanzien van de verrichte seksuele handelingen, voldoende steun aan de verklaringen van aangeefster. Van een schending van de bewijsminimumregel als bedoeld in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen sprake.
Alternatief scenario
De verdachten hebben verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen hebben verricht met aangeefster, maar dat dit met instemming van aangeefster was. Op enig moment flipte aangeefster, mogelijk als gevolg van haar alcohol- en drugsgebruik die nacht, en is zij geheel ontkleed de kamer en vervolgens het hotel uitgerend. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij is verkracht. De rechtbank overweegt het volgende. In de verklaring van de nachtportier van het [naam hotel 1] en het relaas van de verbalisanten die ter plaatse als eerste met aangeefster hebben gesproken is geen enkel aanknopingspunt te vinden dat zij onder invloed was van enige stof, hetgeen men wel zou verwachten als hetgeen de verdachten over haar alcoholinname zeggen juist is. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verbalisanten in een dergelijke situatie alert zijn op waarneembare aanwijzingen van drank- en drugsgebruik en het is dan ook veelzeggend dat de verbalisanten geen aanleiding hebben gezien hierover iets te vermelden. Het dossier biedt ook verder geen aanleiding om te vermoeden dat aangeefster zodanig onder invloed was als door de verdachten is gesteld. Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster tijdens het informatief gesprek zeden is aansluitend aan dit gesprek rond 08.00 uur een alcohol-/drugstest bij haar afgenomen middels de Drager 7510. Nadat aangeefster had geblazen gaf deze de ‘P’-indicatie af, hetgeen niet uitsluit dat zij alcohol heeft gebruikt, maar aangeeft dat zij onder het maximaal toegestane bleef. Dit is in lijn met de verklaring van aangeefster dat zij slechts kleine slokjes uit de fles wodka heeft gedronken en dat zij ook heeft geprobeerd hetgeen zij heeft gedronken uit te spugen. Als aangeefster de hoeveelheid alcohol zou hebben gedronken zoals die door de verdachten gesteld wordt dan had de test geen ‘P’ indicatie opgeleverd. Bovendien zijn bij het toxicologisch onderzoek van het bloed van aangeefster geen drugs aangetoond. Gelet op het voorgaande is het geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het verweer.
Dwang
De verdediging heeft gesteld dat voor verdachte niet duidelijk was dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen voldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van geweld en bedreiging daarmee door verdachte en/of de medeverdachten. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij heeft aangegeven dat zij de seksuele handelingen niet wilde, maar dat zij desondanks daartoe is overgegaan, omdat met name [medeverdachte 1] haar sloeg en dreigde wat aan te doen als zij niet zou meewerken dan wel de kamer zou verlaten. [medeverdachte 2] en verdachte waren daarbij aanwezig. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het voor de verdachten kenbaar moet zijn geweest dat sprake was van een dwangsituatie en dat zij zich daar ook van bewust zijn geweest.
Medeplegen/medeplichtigheid van verkrachting
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het plegen van het strafbare feit. Daarbij is niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten, maar er moet wel sprake zijn van een intensieve samenwerking. Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 1] aangeefster heeft meegenomen naar de hotelkamer, terwijl daar ook [medeverdachte 2] en verdachte aanwezig waren. [medeverdachte 1] heeft, terwijl [medeverdachte 2] en verdachte in de kamer aanwezig waren, aangeefster geslagen en bedreigd en diverse seksuele handelingen met aangeefster verricht en ook [medeverdachte 2] heeft seksuele handelingen met haar verricht. [medeverdachte 2] heeft ook gezegd dat hij aangeefster zou neersteken als zij zou proberen te vluchten. Door aldus te handelen hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich over en weer schuldig gemaakt aan het medeplegen van de seksuele handelingen die de ander met aangeefster heeft verricht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat ook verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van verkrachting. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking. Hij was weliswaar tijdens de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen in de hotelkamer aanwezig, maar hij heeft deze niet verricht. De rechtbank zal hem dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid vereist dubbel opzet, te weten zowel opzet op het gronddelict als ook opzet op het behulpzaam zijn bij het plegen van het gronddelict. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het opzet heeft gehad dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gedwongen seks zouden hebben met aangeefster. Hij was in de hotelkamer aanwezig toen [medeverdachte 1] geweld gebruikte tegen aangeefster en haar bedreigde met de dood op de momenten dat zij te kennen gaf geen seksuele handelingen te willen verrichten. Verdachte heeft tegen aangeefster gezegd dat zij moest doen wat [medeverdachte 1] wilde en heeft tijdens de gebeurtenissen een passieve houding aangenomen. Bovendien is hij in de wc, waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en de andere verdachten, er bij komen staan waardoor hij bij heeft bijgedragen aan het getalsmatig overwicht op aangeefster. Mede daardoor hebben de verkrachtingen kunnen plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat hij door aldus te handelen opzet heeft gehad op medeplichtigheid van het medeplegen van verkrachtingen.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren gekomen feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - neemt de rechtbank als vaststaand aan dat aangeefster in de vroege ochtend van 8 juni 2017 met [medeverdachte 1] naar een hotelkamer in hotel ‘ [naam hotel 2] ’ te Middelburg is gegaan. Daar waren ook [medeverdachte 2] en verdachte aanwezig. Vervolgens heeft zij seksuele handelingen verricht bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , terwijl verdachte toekeek.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster deze handelingen bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder dwang heeft moeten dulden en verrichten, gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en meer in het bijzonder de verklaring van aangeefster hierover en de verklaring van de nachtportier van het [naam hotel 1] en de verbalisant aan wie zij kort na de gebeurtenissen haar verhaal heeft gedaan, met betrekking tot de bij aangeefster waargenomen emoties. Toen verklaarde zij al dat de handelingen tegen haar wil waren. Ook overigens vinden de verklaringen van aangeefster als geheel voldoende steun in de gebezigde bewijsmiddelen. Gelet op de rol van verdachte acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, zoals primair aan verdachte is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt dat het in het kader van wederrechtelijke vrijheidsberoving voldoende is dat opzettelijk de indruk wordt gevestigd dat een slachtoffer niet weg kan of dat deze achterna gezeten wordt als deze zou proberen te ontkomen. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel dan de rechtbank dat ten minste deze indruk is gevestigd bij aangeefster. De rechtbank acht voor dat oordeel van belang dat [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] en verdachte gezegd heeft dat als aangeefster zou ontsnappen, zij haar achterna moesten zitten, haar neer moesten steken in haar ribben en bij haar keel moesten pakken en haar de grond moesten werken, dat [medeverdachte 2] zei dat hij dat zou doen en dat verdachte van die opmerkingen geen afstand heeft genomen. Voorts is verdachte de hele tijd in de hotelkamer geweest en heeft zo bijgedragen aan ten minste de indruk bij aangeefster dat het voor haar geen zin had om te proberen te ontsnappen.