ECLI:NL:RBZWB:2018:7315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
BRE_17/3023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; herkomst uitgaven in kasopstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd op basis van een kasopstelling, waaruit bleek dat de belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning had van € 36.354. De belanghebbende betwistte de herkomst van de uitgaven in de kasopstelling, waarbij hij stelde dat het ging om onbelaste geldverstrekking door derden, terwijl de inspecteur meende dat het om verzwegen belastbare inkomsten ging.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast terecht was omgekeerd en verzwaard, omdat de belanghebbende geen aangifte had gedaan. De rechtbank vond de kasopstelling van de inspecteur redelijk en niet willekeurig, en oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de navorderingsaanslag onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en handhaafde de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente.

De uitspraak benadrukt het belang van het doen van aangifte en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting, evenals de rol van de kasopstelling als bewijs in belastingzaken. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de partner van de belanghebbende in overweging genomen, maar deze waren niet voldoende om de herkomst van de uitgaven te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3023
uitspraak van 20 december 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.17.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.354. Tevens is bij beschikking € 210 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2017 de navorderingsaanslag en rentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 april 2017, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018 te Breda. Het onderhavige beroep en de twee beroepen van belanghebbende met zaaknummers 17/3024 en 17/3025 zijn tegelijkertijd, maar niet gevoegd, behandeld. Voor een overzicht van de ter zitting verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is geboren op [datum 1] 1974.
Strafrechtelijke feiten en omstandigheden
2.2.
Op 7 april 2013 is belanghebbende aangehouden en verhoord ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ook zijn toenmalige partner [A] geboren op [datum 2] 1983 te Rusland (hierna: [A] ) is tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de politie aangehouden en verhoord. Belanghebbende heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
2.3.
Op 18 december 2013 is de woning van belanghebbende doorzocht. Tijdens die doorzoeking is onder andere het volgende aangetroffen:
 een ring met bijbehorende factuur naar een bedrag van € 5.200;
 voor € 5.000 aan contanten in een kluis; en
 voor € 22.500 contant briefgeld in een koffer.
2.4.
Op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen in de strafzaak jegens belanghebbende wegens de verdenking van betrokkenheid bij het telen van hennepplanten (parketnummer: 01/839471-13). In haar vonnis oordeelt deze rechtbank dat zij het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht, inhoudende dat belanghebbende
“op of omstreeks 06 april 2013 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in pand [pand] ) een hoeveelheid van 254 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”. Het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank op 29 juni 2018 bekrachtigd.
2.5.
Eveneens op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen betreffende de aan belanghebbende opgelegde ontnemingsvordering (met kenmerk: “parketnummer ontneming: 01/839471‑13”). Deze rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende ter zake van de in 2.4 vermelde veroordeling vastgesteld op € 6.815,96.
Fiscale feiten en omstandigheden
2.6.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV 2011 ingediend. Met dagtekening 23 oktober 2013 is de aanslag IB/PVV ambtshalve vastgesteld, rekening houdende met het uit voorgaande jaren nog te verrekenen verlies van € 16.482.
2.7.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dit boekenonderzoek is met dagtekening 9 mei 2016 een rapport opgesteld, dat op 10 mei 2016 aan belanghebbende is toegezonden (bijlage 26 bij het verweerschrift). In het rapport is aan de hand van bankgegevens van belanghebbende, gegevens uit de processen-verbaal in de strafzaak tegen belanghebbende alsmede de aanschaf van drie voertuigen een kasopstelling gemaakt. De kasopstelling ten aanzien van het jaar 2011 ziet er samengevat als volgt uit:
Contante stortingen privérekening
20.58
Contante stortingen zakelijke rekening
9.056
Aankoop Mini
9.5
Aankoop Harley
8.5
Aankoop ring
5.2
52.836
2.8.
Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd en de rentebeschikking vastgesteld. Het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 36.354. Dit is het verschil tussen het in 2.7 genoemde totaal van de kasopstelling van € 52.836 en het in 2.6 genoemde bedrag aan verrekenbaar verlies uit voorgaande jaren van € 16.482.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning niet te hoog is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 ingediend. Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 is, naar het oordeel van de rechtbank terecht, niet in geschil dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
4.2.
Belanghebbende heeft de kasopstelling van de inspecteur als zodanig niet betwist. Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat de daarin genoemde stortingen en aankopen zijn gedaan en dat het een ‘alles of niets’-kwestie betreft afhankelijk van het antwoord op de vraag wat de herkomst van de uitgaven in de kasopstelling is geweest: een onbelaste geldverstrekking door derden (standpunt belanghebbende) of verzwegen belastbare inkomsten (standpunt inspecteur). De rechtbank acht de door de inspecteur gemaakte kasopstelling overigens – evenals naar zij begrijpt belanghebbende – redelijk en niet willekeurig. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kasopstelling is onderbouwd met stukken, zoals rekeningafschriften en stukken uit het strafdossier van belanghebbende. Ten aanzien van de aankoop van de Mini en Harley heeft de inspecteur verwezen naar derdenonderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 berust op een redelijke schatting en dat deze niet naar willekeur is vastgesteld.
4.3.
Belanghebbende dient te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.4.
Belanghebbende heeft uitsluitend gesteld dat de bedragen die de inspecteur tot het resultaat uit overige werkzaamheden heeft gerekend, afkomstig zijn van de vader van [A] . Belanghebbende heeft verwezen naar verklaringen van [A] ; zij heeft immers verklaard dat zij gelden van haar vader stortte op de privé en zakelijke rekening van belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft [A] voorts geld van haar vader gekregen voor de aankoop van een auto.
4.5.
De inspecteur heeft betwist dat het geld afkomstig is van de vader van [A] . In reactie op de stellingen van belanghebbende heeft de inspecteur gesteld dat [A] heeft verklaard (i) dat er geen geld van haar in hun gezamenlijke woning lag en dat als er grote geldbedragen in hun woning zijn aangetroffen deze in ieder geval niet van haar zijn, (ii) dat belanghebbende geen geld bij haar vader (of elders) had geleend, en (iii) dat het bedrag evenmin betrekking kan hebben op de verkoop van de BMW [doelende op het voertuig waarvan het kenteken blijkens het kentekenregister tot en met 27 januari 2013 op naam van belanghebbende is gesteld] omdat zij dit geld al terug had gestort op de rekening van haar vader. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat het contant gehouden gedeelte van de bedragen die [A] in de jaren 2011 tot en met 2013 van haar vader heeft ontvangen aan belanghebbende is (door)verstrekt, is volgens de inspecteur in de jaren 2011 tot en met 2013 een bedrag van in totaal ten minste € 43.421,57 afkomstig uit een andere (onbekende) bron; de inspecteur heeft daarbij verwezen naar het “Rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel m.b.v. kasopstelling”, dat tot de gedingstukken behoort.
4.6.
In het proces-verbaal van het verhoor van [A] op 19 december 2013 om 10.05 uur (bijlage 8 bij het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:
“De auto is inmiddels verkocht. De complete verkoopsom, 28.000 euro hebben we terug gegeven aan mijn vader. Dit is contant terug gegaan. (…)
U vraagt mij of er geld van mij in onze gezamenlijke woning ligt. Ik zeg u dat dit niet het geval is. Ik had een paar honderd euro op mijn rekening staan. Als er grote geldbedragen zijn aangetroffen in onze woning dan zijn deze in ieder geval niet van mij. Het geld wat ik van mijn vader heb geleend heb ik in ieder geval niet achtergelaten in de woning toen ik weg ging.”.
In het proces-verbaal van het verhoor van [A] op 20 december 2013 om 16.40 uur (bijlage 9 bij het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:
" [belanghebbende] [Rb: belanghebbende] heeft geen geld bij mijn vader geleend. Ik weet niet of hij ergens anders geld heeft geleend.”.
4.7.
De rechtbank hecht geloof aan de in 4.6 aangehaalde verklaringen van [A] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat de gelden ten bedrage van € 52.836 niet (rechtstreeks of indirect via tussenkomst van [A] ) afkomstig zijn van de vader van [A] . Vast staat dat voorts belanghebbende (onherroepelijk) is veroordeeld voor het medeplegen van het telen en bewerken van hennep (zie 2.4); op grond daarvan acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende in 2011 over een bron van inkomen heeft beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 ten onrechte is vastgesteld. De navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente blijven in stand.
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2018 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. M.M. Dondorp‑Loopstra en mr. A.H.W. Steijn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen‑Kanters, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.