Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de belastingrente die in rekening is gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikking van 4 juli 2017, waarin een belastingrente van € 224 werd opgelegd in verband met de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2015. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht belastingrente in rekening had gebracht, omdat de belanghebbende een onjuiste aangifte had gedaan. De belanghebbende had niet kunnen aantonen dat de software van de Belastingdienst niet geschikt was voor het indienen van afzonderlijke aangiften door partners. De rechtbank verwierp ook het betoog van de belanghebbende dat de belastingrente in strijd was met het recht op ongestoord eigendom, omdat de wetgever bewust had gekozen voor een systeem dat belastingrente koppelt aan de wettelijke rente met een minimum van 4%. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.