In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering. De eiser, die werkzaam was als beheerder in een seksinrichting, had een WW-uitkering ontvangen van 1 februari 2013 tot en met 30 april 2015. Het UWV had vastgesteld dat eiser werkzaamheden had verricht in de onderneming van zijn echtgenote, die zowel exploitant als beheerder was, en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. Het UWV had daarom besloten om de uitkering te herzien en een boete op te leggen wegens de schending van de inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, omdat hij zijn werkzaamheden als beheerder en incidenteel als sekswerker niet had gemeld aan het UWV. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht het recht op uitkering had herzien en het teveel betaalde bedrag had teruggevorderd. De rechtbank oordeelde ook dat de boete van 50% van het benadelingsbedrag passend was, gezien de volledige verwijtbaarheid van eiser. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering en de boete, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werknemers om alle relevante feiten en omstandigheden te melden die van invloed kunnen zijn op hun recht op uitkering. De rechtbank bevestigde dat de rol van beheerder in een seksinrichting niet kan worden vervuld terwijl men ook als sekswerker actief is, en dat dit van invloed is op de rechtmatigheid van de ontvangen uitkering.