In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van CZ Zorgkantoor B.V. van 19 april 2018, waarbij haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd herzien en ingetrokken. Eiseres, die dementerend is en de Nederlandse taal niet spreekt, heeft aangevoerd dat het Zorgkantoor haar bezwaren onvoldoende heeft afgewogen en dat zij te goeder trouw heeft gehandeld. De rechtbank heeft op 12 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op 31 oktober 2018 in Breda. Eiseres was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A.W. Boer, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S. Koot, mr. S.A.M. Clijsen en een andere vertegenwoordiger.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor het pgb van eiseres heeft herzien en ingetrokken op basis van het niet voldoen aan de verplichtingen van het pgb en het ontbreken van voldoende bewijs van zorg van goede kwaliteit. De rechtbank oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij eiseres ligt, ook al heeft zij het beheer uitbesteed aan DKB Thuiszorg B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van fraude bij DKB en dat eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan.
De rechtbank heeft de belangenafweging van het Zorgkantoor onderschreven en geconcludeerd dat het Zorgkantoor terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot herziening en intrekking van het pgb. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.