ECLI:NL:RBZWB:2018:7000

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
AWB 18_3617
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van CZ Zorgkantoor B.V. van 19 april 2018, waarbij haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd herzien en ingetrokken. Eiseres, die dementerend is en de Nederlandse taal niet spreekt, heeft aangevoerd dat het Zorgkantoor haar bezwaren onvoldoende heeft afgewogen en dat zij te goeder trouw heeft gehandeld. De rechtbank heeft op 12 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op 31 oktober 2018 in Breda. Eiseres was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. A.W. Boer, terwijl het Zorgkantoor werd vertegenwoordigd door mr. S. Koot, mr. S.A.M. Clijsen en een andere vertegenwoordiger.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor het pgb van eiseres heeft herzien en ingetrokken op basis van het niet voldoen aan de verplichtingen van het pgb en het ontbreken van voldoende bewijs van zorg van goede kwaliteit. De rechtbank oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van het pgb bij eiseres ligt, ook al heeft zij het beheer uitbesteed aan DKB Thuiszorg B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van fraude bij DKB en dat eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan.

De rechtbank heeft de belangenafweging van het Zorgkantoor onderschreven en geconcludeerd dat het Zorgkantoor terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot herziening en intrekking van het pgb. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/3617 WLZ

uitspraak van 12 december 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.W. Boer, advocaat te Zeist,
en

CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 april 2018 (bestreden besluit) van het Zorgkantoor inzake de herziening en intrekking van haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 31 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Koot, mr. S.A.M. Clijsen en [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres] , ontvangt een pgb op grond van de Wlz. Over 2017 ontvangt zij dit pgb voor de volgende functies: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding individueel en schoonmaken van de woning. Eiseres krijgt een pgb voor door DKB Thuiszorg B.V. (DKB) geleverde zorg in alle hiervoor genoemde functies. [naam hulpverlener] heeft opgetreden als de gewaarborgde hulp tot en met 5 april 2017. Vanaf 6 april 2017 is de [naam hulpverlener 2] de gewaarborgde hulp.
Naar aanleiding van een fraudemelding over DKB is het Zorgkantoor een onderzoek gestart, onder andere naar het aan eiseres toegekende pgb. In dat kader heeft het Zorgkantoor de uitbetalingen van het pgb opgeschort. Eiseres is uitgenodigd voor een gesprek hierover op 9 oktober 2017.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft het Zorgkantoor aan eiseres voor het jaar 2018 een pgb toegekend voor de volgende functies: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding individueel en huishoudelijke hulp.
Bij besluit van 19 december 2017 (primair besluit) heeft het Zorgkantoor het pgb van eiseres over het jaar 2017 herzien en over 2018 ingetrokken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 29 januari 2018 heeft het Zorgkantoor eiseres bericht dat haar dossier is overgedragen aan het Bureau Bijzonder Onderzoek, dat er een aantal tegenstrijdigheden in haar administratie zijn aangetroffen en is zij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Bij brief van 26 februari 2018 heeft eiseres op dit informatieverzoek gereageerd.
Op 15 maart 2018 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Bij brief van 30 maart 2018 heeft eiseres een aanvullend stuk toegestuurd aan het Zorgkantoor.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het Zorgkantoor haar bezwaren onvoldoende heeft afgewogen, waardoor zij verzoekt de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres is dementerend en spreekt geen Nederlands. Zij is zelf niet in staat het pgb te verantwoorden, heeft te goeder trouw gehandeld en kan dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor de fouten van DKB. Zij is terechtgekomen bij DKB omdat zij bij hen hulp kon krijgen van personen die haar taal spreken. Er is door DKB daadwerkelijk zorg bij haar verleend, ook in de weekenden.
3. Voor de regels die op deze zaak van toepassing zijn wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4. In geschil is of het Zorgkantoor op goede gronden het pgb van eiseres over 2017 heeft herzien en over 2018 heeft ingetrokken.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de besluiten tot herziening en intrekking van het pgb voor eiseres belastende besluiten zijn, waarbij het aan het Zorgkantoor is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en intrekking is voldaan in beginsel op het Zorgkantoor rust.
Het Zorgkantoor heeft het pgb van eiseres herzien en ingetrokken, omdat eiseres zich niet aan de verplichtingen van het pgb heeft gehouden en niet heeft aangetoond dat zij heeft voorzien in zorg van goede kwaliteit. Het Zorgkantoor heeft bij die conclusie blijkens het bestreden besluit onder meer betrokken dat niet alle informatie is aangeleverd, waardoor het niet inzichtelijk is wanneer welke zorg door wie is geleverd, dat er in de aangeleverde informatie tegenstrijdigheden zijn geconstateerd en dat er sprake is van een ernstig vermoeden van fraude door DKB.
5.2
Ten aanzien van het vermoeden van fraude bij DKB is de rechtbank van oordeel dat het Zorgkantoor voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan sprake is. De stelling van eiseres dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door DKB gemaakte fouten volgt de rechtbank niet. Naar vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de budgethouder (= eiseres) ook indien de budgethouder, zoals eiseres, het beheer van het pgb volledig uitbesteedt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:650).
Verder is niet in geschil dat eiseres haar administratie niet volledig heeft overgelegd en dat ook niet op een andere manier duidelijkheid is verstrekt over wie wanneer welke zorg heeft geleverd aan eiseres en voor hoeveel uur per week dit was. Ter zitting is nogmaals opgemerkt dat er niet meer stukken aanwezig zijn dan die reeds zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hierdoor dan ook niet aan haar informatieplicht voldaan.
5.3
De rechtbank stelt vast dat het Zorgkantoor in het bestreden besluit uitgebreid de vereiste belangenafweging heeft onderbouwd. De rechtbank onderschrijft de overwegingen die het Zorgkantoor ertoe heeft gebracht om het individuele belang van eiseres onder-geschikt te maken aan het belang dat het Zorgkantoor erbij heeft dat de ter beschikking gestelde algemene middelen op een goede manier worden besteed. Bovendien heeft het Zorgkantoor bij zijn belangenafweging ook betrokken dat eiseres recht blijft houden op zorg in natura. Eiseres heeft niet met (medische) gegevens onderbouwd dat zorg in natura voor haar niet toereikend zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Zorgkantoor dan ook van zijn bevoegdheid tot intrekking en herziening van het pgb gebruik mogen maken.
6. De conclusie van al het bovenstaande is dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. Roestenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 3.3.3, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat het Zorgkantoor op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een pgb verleent waarmee de verzekerde in plaats van zorg in natura zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2, b, f of g.
Het vierde lid, aanhef en onder a, bepaalt dat het pgb, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, wordt verleend, indien naar het oordeel van het Zorgkantoor met het pgb op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit.
De algemene maatregel van bestuur die in artikel 3.3.3, eerste lid, van de Wlz wordt bedoeld is het Besluit langdurige zorg (Blz).
Artikel 3.6.7, aanhef en onder b, van het Blz bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van het pgb. Deze ministeriële regeling betreft de Regeling langdurige zorg (Rlz).
Artikel 5.17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rlz bepaalt dat het pgb uitsluitend mag worden gebruikt voor het door de Sociale Verzekeringsbank, op verzoek van verzekerde, doen van betalingen voor zorg als bedoeld in artikel 3.3.3 van de wet.
Ingevolge artikel 5.18, aanhef en onder b van de Rlz wordt bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de verplichting opgelegd om uitsluitend kwalitatief verantwoorde zorg in te kopen en alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het pgb.
Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz bepaalt dat het Zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp.