ECLI:NL:RBZWB:2018:6873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
AWB 17_6716
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Werkplein Hart van West-Brabant inzake bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van Werkplein Hart van West-Brabant, dat haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met ingang van 5 april 2017 heeft toegekend. Eiseres had verzocht om een uitkering met terugwerkende kracht tot 8 maart 2017, omdat zij in bijzondere omstandigheden verkeerde na het overlijden van haar man op 7 maart 2017. De rechtbank heeft op 4 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

Eiseres had zich op 5 april 2017 bij Werkplein gemeld voor een uitkering en diende op 18 april 2017 een aanvraag in. Het primaire besluit van Werkplein kende haar een uitkering toe vanaf de datum van aanmelding, maar eiseres was van mening dat zij recht had op een eerdere ingangsdatum vanwege de bijzondere omstandigheden rondom het overlijden van haar man. De rechtbank oordeelde dat de inschatting van eiseres dat zij recht had op een andere uitkering voor rekening en risico van haarzelf blijft. De rechtbank volgde de lijn van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat bijstand in beginsel niet eerder kan ingaan dan de datum van aanmelding.

Eiseres voerde ook aan dat er zeer dringende redenen waren om haar bijstandsuitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen acute noodsituatie was die dit rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6716 PW

uitspraak van 4 december 2018 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. S. Gomez Espinosa,
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein),verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 september 2017 (bestreden besluit) van Werkplein over, voor zover thans van belang, haar recht op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en Werkplein door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres heeft zich op 5 april 2017 bij Werkplein gemeld voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Vervolgens heeft zij op 18 april 2017 een aanvraag voor die uitkering naar de norm van een alleenstaande ingediend met ingangsdatum 8 maart 2017 .
Bij besluit van 4 mei 2017 (primair besluit) heeft Werkplein, voor zover thans van belang, eiseres een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 5 april 2017.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft Werkplein het bezwaar van eiseres met betrekking tot de ingangsdatum van de uitkering ongegrond verklaard.
2.
Standpunt eiseres
Eiseres stelt zich op het standpunt dat Werkplein haar een uitkering per 8 maart 2017 had moeten toekennen omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiseres wijst erop dat haar man op 7 maart 2017 onverwachts is overleden en dat zij direct naar het land van herkomst is gegaan om hem te begraven en alles daarvoor te regelen. Op 28 maart 2017 heeft zij een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) aangevraagd bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat zij van de Svb die nabestaandenuitkering zou gaan ontvangen, omdat haar man een AOW-uitkering ontving. Bij besluit van 3 april 2017 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. Daarna heeft eiseres tijdig een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Eiseres voert ten slotte aan dat Werkplein ten onrechte stelt dat zij eerst met de Svb contact had moeten opnemen nu de Svb pas een besluit kan nemen nadat een aanvraag is ingediend.
3.
Wettelijk kader
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.
Oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres slechts is gericht tegen de ingangsdatum van de uitkering.
4.2
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres niet eerder recht op bijstand heeft dan met ingang van 5 april 2017 omdat zij zich op die dag heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder andere de uitspraak van 8 september 2015, (ECLI:NL:CRVB:2015:3082), wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
De rechtbank volgt Werkplein in het standpunt dat de inschatting dat recht bestaat op een andere uitkering (voorliggende voorziening) voor rekening en risico van de belanghebbende blijft. Dat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat zij recht zou hebben op een nabestaandenuitkering van de Svb, kan er niet toe leiden dat wordt afgeweken van de hoofdregel. Eiseres had dit risico kunnen beperken door eerst bij de Svb te (laten) informeren of zij voor een nabestaandenuitkering in aanmerking zou komen. Eiseres heeft erkend dat zij dat heeft nagelaten.
Eiseres heeft voorts de mogelijkheid gehad om naast het indienen van een aanvraag op grond van de Anw ook een bijstandsaanvraag in te dienen. Dat zij, in de veronderstelling dat zij recht had op een nabestaandenuitkering, er van af heeft gezien zo’n aanvraag in te dienen, komt eveneens voor haar rekening en risico. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 23 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BH0415). De door eiseres genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen bijzondere omstandigheden die maken dat de bijstand met terugwerkende kracht tot 8 maart 2017 had moeten worden verleend.
4.3
Op de zitting heeft eiseres gesteld dat zij ook een beroep doet op het bestaan van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Voor het kunnen aannemen van zeer dringende redenen moet vast staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4024) kan slechts van een acute noodsituatie worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Gesteld noch gebleken is dat in de periode van 8 maart 2017 tot en met 4 april 2017 bij eiseres sprake is geweest van een dergelijke situatie.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzitter, en mr. P.H.J.G. Römers en mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.