ECLI:NL:CRVB:2015:3082
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en de vereisten voor een toezegging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was van mening dat hem bijstand met terugwerkende kracht had moeten worden toegekend. De appellant stelde dat tijdens een intakegesprek op 4 januari 2013 door een consulent een toezegging was gedaan dat, indien hij de ontbrekende stukken zou aanleveren, hij bijstand met terugwerkende kracht zou ontvangen.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de gestelde toezegging. Volgens de vaste rechtspraak bestaat er in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat er sprake was van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd door de Raad bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.