ECLI:NL:CRVB:2015:3082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
14/1 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en de vereisten voor een toezegging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was van mening dat hem bijstand met terugwerkende kracht had moeten worden toegekend. De appellant stelde dat tijdens een intakegesprek op 4 januari 2013 door een consulent een toezegging was gedaan dat, indien hij de ontbrekende stukken zou aanleveren, hij bijstand met terugwerkende kracht zou ontvangen.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de gestelde toezegging. Volgens de vaste rechtspraak bestaat er in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat er sprake was van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging.

De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, werd door de Raad bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 september 2015.

Uitspraak

14/1 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 november 2013, 13/4907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2015. Namens appellant is verschenen mr. Matadien. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Siemerink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft het college aan appellant met ingang van
22 december 2011 bijstand toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2012 ingetrokken op de grond dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft op 9 november 2012 opnieuw bijstand aangevraagd. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 19 december 2012 buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet alle gevraagde gegevens had aangeleverd. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 22 december 2012 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd. Bij besluit van
31 januari 2013 heeft het college, na een intakegesprek op 4 januari 2013, aan appellant met ingang van 22 december 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de verleende bijstand.
1.6.
Bij besluit van 6 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat hem bijstand had moeten worden toegekend met ingang van 1 juli 2012 en subsidiair met ingang van 1 oktober 2012. Hij voert daartoe aan dat hem tijdens het intakegesprek op 4 januari 2013 is toegezegd dat hij, indien hij alsnog de ontbrekende stukken zou aanleveren, bijstand met terugwerkende kracht zou ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
De Raad begrijpt wat appellant heeft aangevoerd aldus, dat de gestelde toezegging een bijzondere omstandigheid vormt die toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Ter toelichting op zijn stelling heeft appellant gesteld dat tijdens het intakegesprek op 4 januari 2013 met [de consulent X.] de gehele aanloop naar de aanvraag is besproken en dat dit leidde tot de gestelde toezegging. Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad heeft bevestigd blijkt echter uit de schriftelijke weergave van dat gesprek, noch uit enig ander schriftelijk stuk, dat een toezegging door [de consulent X.] is gedaan. De omstandigheid dat appellant er op basis van het gesprek met de consulent vanuit is gegaan dat de bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend, doet daaraan niet af. Van een toezegging waaraan een betrokkene een gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen, is immers eerst sprake wanneer die toezegging uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk is gedaan.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2015.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C. Moustaïne

HD