In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de teruggaaf van omzetbelasting. De belanghebbende had op 28 december 2016 zonnepanelen geplaatst en in gebruik genomen. Gedurende de laatste vier dagen van dat jaar heeft hij stroom opgewekt, waarvan hij de helft heeft doorgeleverd aan de energieleverancier en de andere helft zelf heeft verbruikt. De inspecteur had een teruggaafbeschikking omzetbelasting vastgesteld, maar de belanghebbende was van mening dat deze te laag was vastgesteld en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur geen basis had om de forfaitaire regeling tijdsevenredig toe te passen. De rechtbank stelde vast dat het de belanghebbende vrijstond om de wettelijke regeling toe te passen in plaats van het forfait. De rechtbank concludeerde dat de omzetbelasting over het eigen gebruik van de zonnepanelen tijdsevenredig moest worden berekend op basis van de gemaakte kosten voor de zonnepanelen. De rechtbank berekende de omzetbelasting over de aan de energieleverancier geleverde energie op basis van de door de belanghebbende verzonden factuur. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende gegrond en stelde de teruggaaf op € 1.271 vast.
De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende en gelastte de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.