In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting. De belanghebbende, die een onroerende zaak huurt en deze doorverhuurt aan een BV, had zonnepanelen op het dak van de onroerende zaak geplaatst. De rechtbank moest beoordelen of de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige, met omzetbelasting belaste prestatie vormde, of dat deze verhuur samenhing met de vrijgestelde verhuur van de onroerende zaak. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.245 over het eerste kwartaal van 2016, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige prestatie was, omdat er een aparte huurovereenkomst voor was gesloten en de BV niet verplicht was om de zonnepanelen te huren. Hierdoor had de belanghebbende recht op aftrek van voorbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende.