ECLI:NL:RBZWB:2018:6701

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5556
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van voorbelasting bij verhuur van zonnepanelen in relatie tot onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting. De belanghebbende, die een onroerende zaak huurt en deze doorverhuurt aan een BV, had zonnepanelen op het dak van de onroerende zaak geplaatst. De rechtbank moest beoordelen of de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige, met omzetbelasting belaste prestatie vormde, of dat deze verhuur samenhing met de vrijgestelde verhuur van de onroerende zaak. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.245 over het eerste kwartaal van 2016, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige prestatie was, omdat er een aparte huurovereenkomst voor was gesloten en de BV niet verplicht was om de zonnepanelen te huren. Hierdoor had de belanghebbende recht op aftrek van voorbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/5556
uitspraak van 6 december 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 4.245 opgelegd over het eerste kwartaal van 2016 (aanslagnummer [vestigingsplaats] .F01.6211).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 juni 2017 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 3 augustus 2017, ontvangen bij de rechtbank op 7 augustus 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018 te Roermond. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak naar partijen wordt verzonden. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen pleitnota’s overgelegd. De rechtbank heeft deze pleitnota’s tot de stukken van het geding gerekend. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.6.
Bij brief van 9 oktober 2018 is aan partijen meegedeeld dat de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer. Een nadere zitting is in overeenstemming met partijen achterwege gebleven. Bij brief van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is huurder van een gemeenschapshuis/cultureel centrum (hierna: de onroerende zaak), die door haar wordt doorverhuurd aan Cultuurpodium de [BV 1] (hierna: [BV 1] ). Belanghebbende en [BV 1] hebben hiervoor op 22 mei 2015 een huurovereenkomst gesloten. In die huurovereenkomst is een vergoeding afgesproken exclusief gas, water en elektriciteit. [BV 1] is vrij om te bepalen van wie zij haar energie betrekt.
2.2.
In maart 2016 heeft belanghebbende zonnepanelen op het dak van de onroerende zaak laten monteren. Ter zake hiervan is aan belanghebbende in het eerste kwartaal van 2016 in totaal € 10.278,86 aan omzetbelasting in rekening gebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft op 13 juli 2016 met [BV 1] een overeenkomst gesloten voor het gebruik van de zonnepanelen en van LED-verlichting. De duur van de verhuur loopt parallel met de duur van de huurovereenkomst van de onroerende zaak. Ter zake van de verhuur van de onroerende zaak is niet geopteerd voor btw-belaste verhuur, zodat de verhuur is vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter b, ten vijfde, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
2.4.
In de overeenkomst betreffende de huur van de zonnepanelen en de LED verlichting is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ONDERGETEKENDEN
1.
[belanghebbende] ,(…) hierna te noemen
“eigenaar”
EN
2. De vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[BV 1](…) hierna te noemen
“gebruiker”,
IN AANMERKING NEMENDE DAT
- Eigenaar de exploitatie van gemeenschapshuis [gemeenschapshuis] zoveel als mogelijk wenst te ondersteunen;
- Eigenaar tevens begaan is met het milieu en daarom streeft naar zoveel mogelijk duurzaamheid;
- Eigenaar daartoe op het dak van gemeenschapshuis [gemeenschapshuis] 152 zonnepanelen heeft laten plaatsen met een totale capaciteit van 44.080 Wp en de lichtbronnen binnen en aan het pand heeft vervangen door duurzame LED lampen;
- Deze investering een significante besparing op de elektriciteit kosten oplevert;
- Gebruiker te kennen heeft gegeven dit te waarderen en een bijdrage te willen leveren in de kapitaalslasten van deze investeringen;
ZIJN OVEREENGEKOMEN
(…)
3.1
De vergoeding voor het ter beschikking stellen van de zonnepanelen en de LED verlichting bedraagt op jaarbasis € 1.400 (…)”
2.5.
Belanghebbende heeft aangifte omzetbelasting gedaan, hetgeen heeft geresulteerd in een verzoek om teruggaaf van € 3.378, bestaande uit het saldo van de verschuldigde belasting van € 867 verminderd met de voorbelasting van € 4.245. Naar aanleiding daarvan is een teruggaafbeschikking gegeven.
2.6.
De inspecteur heeft vervolgens de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarin het volledige bedrag aan voorbelasting is nageheven. Het bezwaar van belanghebbende daartegen is door de inspecteur ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van de omzetbelasting ter zake van de aanschaf van de zonnepanelen. Meer specifiek is in geschil of de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige (belaste) dienst vormt of dat deze zodanig samenhangt met de verhuur van de onroerende zaak dat deze opgaat in die (vrijgestelde) dienst.
3.2.
Volgens belanghebbende kwalificeert de verhuur van de zonnepanelen als een zelfstandige dienst. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een dermate sterke samenhang met de verhuur van de onroerende zaak (de hoofddienst), dat de verhuur van de zonnepanelen in de hoofddienst opgaat.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de zonnepanelen moeten worden aangemerkt als roerende zaken voor de omzetbelasting. De rechtbank ziet geen reden om partijen daarin niet te volgen.
4.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige (belaste) dienst vormt dan wel zodanig samenhangt met de verhuur van de onroerende zaak dat deze opgaat in die (vrijgestelde) dienst, stelt de rechtbank - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, nr. 16/05128, ECLI:NL:HR:2018:1318 - het volgende voorop.
4.2.1.
Indien een belastingplichtige jegens één afnemer een of meer handelingen verricht waarin verschillende prestaties kunnen worden onderscheiden, heeft als uitgangspunt te gelden dat elk van die prestaties voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd.
4.2.2.
Onder omstandigheden moeten verschillende handelingen of elementen van een handeling niettemin als één enkele prestatie worden aangemerkt. Dit is in de eerste plaats het geval in de situatie waarin twee of meer handelingen of elementen van een handeling zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn.
4.2.3.
Daarnaast worden verschillende handelingen of verschillende elementen van een handeling voor de heffing van omzetbelasting als één enkele, samengestelde prestatie beschouwd wanneer een of meer elementen daarvan de hoofdprestatie vormen, terwijl andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet met name als bijkomend bij de hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om van de hoofdprestatie van de dienstverrichter optimaal gebruik te kunnen maken (vgl. bijvoorbeeld HvJ 18 januari 2018, Stadion Amsterdam CV, C‑463/16, ECLI:EU:C:2018:22, BNB 2018/119, punt 23).
4.2.4.
De vraag of sprake is van een prestatie die gebruikmaking van de hoofdprestatie optimaal maakt, moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde afnemer van die hoofdprestatie. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet worden afgeleid dat bij die beoordeling het economische doel van de samengestelde prestatie in acht moet worden genomen, waarbij ook het belang van de afnemer van die prestatie in overweging moet worden genomen (vgl. HvJ 8 december 2016, Stock ’94, C-208/15, ECLI:EU:C:2016:936, punt 29).
4.2.5.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat een aanwijzing dat een prestatie bijkomend is, kan zijn gelegen in de omstandigheid dat die prestatie voor de gemiddelde afnemer van de hoofdprestatie geen afzonderlijk belang heeft ten opzichte van de hoofdprestatie (vgl. HvJ 26 mei 2016, Bookit Ltd, C-607/14, ECLI:EU:C:2016:355, punt 24). Indien binnen de kring van afnemers van de hoofdprestatie het belang bij het afnemen van de nevenprestatie onderling verschilt, vormt dat echter een aanwijzing dat geen sprake is van een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie moet delen (vgl. HR 13 oktober 2017, nr. 15/05195, ECLI:NL:HR:2017:2598, BNB 2018/20, rechtsoverweging 2.3.3). Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat een afzonderlijke vergoeding voor de nevenprestatie wordt berekend en voor de omstandigheid dat de afnemer een keuze heeft om de nevenprestatie al of niet af te nemen.
4.3.
Met inachtneming van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat in de situatie van belanghebbende de verhuur van de zonnepanelen en de verhuur van de onroerende zaak niet als één enkele, samengestelde prestatie moeten worden beschouwd. De rechtbank acht daarbij van belang (a) dat de huurovereenkomst van de zonnepanelen een jaar na de huurovereenkomst van de onroerende zaak is opgesteld, (b) dat partijen voor de huur van de zonnepanelen een afzonderlijke huurprijs zijn overeengekomen, (c) de intentie van belanghebbende en [BV 1] zoals die uit de overeenkomst blijkt, waaronder een besparing op de energiekosten voor [BV 1] en (d) de omstandigheid dat [BV 1] niet verplicht is om de zonnepanelen van belanghebbende te huren, maar de keuze had en van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat de huur van de zonnepanelen voor [BV 1] een doel op zich is, omdat [BV 1] op die manier kan besparen op de energiekosten.
4.4.
Gelet op het voorgaande vormt de verhuur van de zonnepanelen een zelfstandige, met omzetbelasting belaste prestatie. Dit leidt ertoe dat belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
4.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat – in tegenstelling tot de eis van belanghebbende – in deze procedure niet een hogere aftrek van voorbelasting kan worden toegekend dan het in de aangifte als aftrekbare voorbelasting opgenomen bedrag dat is nageheven. Deze procedure ziet immers alleen op de naheffingsaanslag en niet (ook) op de teruggaafbeschikking.
4.6.
Gelet op al het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.002;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2018 door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en mr. M.W.C. Soltysik op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.