ECLI:NL:RBZWB:2018:6440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
AWB 18_1193
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 19 januari 2018, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 5 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 8 juni 2017 ziekgemeld na een val van een trap. Het UWV kende hem een ZW-uitkering toe vanaf 3 juli 2017, maar beëindigde deze per 9 november 2017 na een hersteldverklaring. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische klachten en beperkingen.

Tijdens de zitting op 27 september 2018 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het medisch onderzoek van het UWV besproken. De verzekeringsarts in opleiding, Battes, had eiser onderzocht en concludeerde dat hij geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, ondanks zijn schouderklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde deze conclusie, maar eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat de hersteldverklaring onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd. De rechtbank vond dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om de beslissing te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de uitkering te beëindigen, werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1193 ZW

uitspraak van 5 november 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Sarrari,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger1] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker. Vanuit een werkloosheidssituatie heeft eiser zich op 8 juni 2017 ziekgemeld als gevolg van een val van een trap. Het UWV heeft met ingang van 3 juli 2017 aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 2 november 2017 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 9 november 2017.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 9 november 2017.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als productiemedewerker als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van verzekeringsarts in opleiding Battes (beoordeeld en akkoord bevonden door verzekeringsarts Witjens) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Battes heeft eiser gezien op het spreekuur, dossieronderzoek verricht en zijn linkerschouder onderzocht. Battes rapporteert dat eiser in 1998 een bedrijfsongeval heeft gehad waardoor hij blijvende klachten heeft aan zijn linkerschouder. Eiser meldt zich opnieuw met schouderklachten na een val van de trap. Bij röntgenonderzoek werden geen afwijkingen gevonden, een proefbehandeling met pijnstillers had onvoldoende effect en op een MRI waren geen andere afwijkingen te zien dan al bekend. Eiser claimt linkerschouder-klachten bij vrijwel alle bewegingen. Deze beperkingen waren voor de val ook reeds aanwezig en daarmee werd door de werkgever rekening gehouden. Battes stelt dat de bevindingen bij anamnese en eigen onderzoek consistent zijn, er is sprake van pijngedrag waardoor de bewegelijkheid van de schouder niet goed te objectiveren is. Battes acht eiser geschikt voor de maatgevende arbeid omdat dit schoudersparende arbeid is die eiser jarenlang heeft kunnen uitvoeren. Eiser claimt weliswaar toegenomen pijnklachten, maar dat leidt niet tot toegenomen beperkingen waardoor hij de maatgevende arbeid niet zou kunnen verrichten.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, waaronder medische informatie van orthopeed Kats van 3 juli, 11 augustus en 19 september 2017. Voorts heeft hij eiser gezien op het spreekuur en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b komt op basis van de beschikbare gegevens en zijn eigen bevindingen tot de conclusie dat eiser, ondanks de aanwezigheid van functionele arbeidsbeperkingen, over voldoende resterende functionele mogelijkheden beschikt om de belasting van zijn maatmanarbeid aan te kunnen. De verzekeringsarts b&b erkent dat eiser als gevolg van een geobjectiveerd schouderprobleem links (niet-dominante zijde) beperkt is qua bewegelijkheid en kracht van die schouder. Eiser is beperkt voor zwaar tillen, frequent ver reiken, bovenhands en achterwaarts reiken met zijn linkerarm. Er zijn echter geen functionele beperkingen ten aanzien van de rechterarm. De verzekeringsarts b&b acht eiser geschikt voor zijn eigen werk, omdat daarin voldoende rekening wordt gehouden met eisers beperkingen. Het eigen werk is fysiek licht en schoudersparend en er hoeft niet zwaar getild en bovenhands gereikt te worden, noch achterwaarts of frequent te ver. Voorts kan het overgrote deel van de handelingen met één arm of hand worden verricht (met de gezonde rechterarm of -hand dus).
5.3
De verzekeringsarts b&b heeft in beroep gereageerd op de beroepsgronden en de door eiser overgelegde medische informatie van orthopedisch chirurg Van den Borne van 18 mei 2018. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat uit deze informatie duidelijk blijkt dat het onderzoek door Van den Borne plaatsvond naar aanleiding van het feit dat eisers klachten verergerd waren. Met andere woorden, na de datum in geding zijn eisers klachten toegenomen, leidend tot nader onderzoek (MRI) en een artroscopische ingreep onder narcose. Ten tijde van de datum in geding was er volgens de verzekeringsarts b&b echter geen indicatie voor een ingreep en werd door orthopeed Kats fysiotherapie als enige optie voorgesteld. De verzekeringsarts b&b stelt dat met de kennis van toen, van orthopeed Kats, en met de klinische vaststellingen in bezwaar niet wordt miskend dat eiser functionele beperkingen had aan zijn linkerschouder, maar hij bleek nog voldoende functionele mogelijkheden te hebben om de belasting in het eigen, schoudersparende, werk aan te kunnen, mede gelet op het feit dat eiser aan zijn dominante rechterarm/schouder geen functionele beperkingen heeft.
6.
Standpunt van eiser
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en dat hij niet in staat is de maatgevende arbeid te verrichten. Voorts gaat de verzekeringsarts b&b volledig voorbij aan het advies van zijn medisch adviseur van 13 december 2017. Uit dit advies blijkt dat de medisch adviseur het onzorgvuldig acht dat de second opinion van orthopedisch chirurg Van den Borne niet is afgewacht en dat hij stelt dat de hersteldverklaring ten onrechte is. Van den Borne constateert op basis van een MRI verschillende afwijkingen, zoals een losliggend fragment, kraakbeendefecten en een beschadiging van de schouderkop. Deze verklaren de heftige pijnklachten in de linkerschouder. Gelet op deze klachten is eiser niet in staat om zijn vroegere aangepaste werkzaamheden te verrichten. Bij diverse handelingen in dit werk diende hij zijn linkerarm te gebruiken als ondersteuning, hetgeen een belasting voor de linkerschouder oplevert. Voor zijn schouderklachten heeft eiser op 28 augustus 2018 een schouderoperatie ondergaan, wordt hij thans door Van den Borne nabehandeld en wordt hij dagelijks begeleid door een fysiotherapeut. Tot slot stelt eiser dat het besluit tot hersteldverklaring onbevoegd is genomen, nu dat is genomen door Battes, een verzekeringsarts in opleiding.
7.
Oordeel van de rechtbank
7.1
De rechtbank overweegt allereerst naar aanleiding van eisers stelling dat het primaire besluit onbevoegd is genomen, omdat dat is genomen door een verzekeringsarts in opleiding, dat het besluit op bezwaar in ieder geval wel bevoegd is genomen. Derhalve kan in het midden blijven of het primaire besluit bevoegd is genomen, omdat een eventueel gebrek op dit punt geacht kan worden bij het besluit op bezwaar te zijn hersteld. (Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:87)
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten aan zijn linkerschouder. De verzekeringsarts b&b heeft eiser lichamelijk onderzocht en medische informatie van orthopeed Kats in zijn onderzoek betrokken.
Dat de verzekeringsarts b&b geen informatie van orthopeed Van den Borne heeft betrokken in zijn onderzoek, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. Het onderzoek van Van den Borne heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018, terwijl het rapport van de verzekeringsarts b&b dateert van 17 januari 2018. Ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts b&b was deze informatie dus nog niet beschikbaar. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat het UWV op de uitslag van deze second opinion had moeten wachten. Er was voldoende medische informatie bekend om het oordeel op te kunnen baseren. Er bestaat geen algemene verplichting om de uitslag van een second opinion af te wachten. Van (bijzondere) omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat het in dit geval wel onzorgvuldig is om op de uitslag van verder onderzoek te wachten, is niet gebleken. Dat eiser op 28 augustus 2018 geopereerd is aan de linkerschouder merkt de rechtbank niet aan als zodanige omstandigheid nu hieruit niet kan worden afgeleid dat de beschikbare informatie onjuist of onvoldoende was.
In beroep heeft eiser alsnog informatie van Van den Borne overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft die informatie beoordeeld en daarop gereageerd. De rechtbank acht die reactie afdoende. Ook de rechtbank leest in de informatie van Van den Borne dat gaat om een verergering van de klachten. Uit die informatie leidt de rechtbank niet af dat het gaat om een verergering die al ten tijde van de datum in geding (9 november 2017) aanwezig was. Ook blijkt daar alleen uit dat het gaat om verergering van
klachten, niet van medisch te objectiveren
beperkingen. Uit de enkele omstandigheid dat Van den Borne een operatie voorstelt, kan niet de conclusie worden verbonden dat op 9 november 2017 meer objectiveerbare beperkingen aanwezig waren dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Deze informatie geeft de rechtbank dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b op datum in geding heeft aangenomen.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten.
Eiser heeft – overigens pas ter zitting – gesteld dat zijn werkzaamheden niet conform de werkelijkheid zijn beschreven. De rechtbank is echter van oordeel dat nu op de datum in geding geen toegenomen beperkingen zijn geobjectiveerd, er geen reden is om eiser niet geschikt te achten voor het eigen werk. Een onderzoek naar dat werk is daarom niet nodig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 9 november 2017.
8.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskosten-veroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.