In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 19 januari 2018, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 5 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich op 8 juni 2017 ziekgemeld na een val van een trap. Het UWV kende hem een ZW-uitkering toe vanaf 3 juli 2017, maar beëindigde deze per 9 november 2017 na een hersteldverklaring. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische klachten en beperkingen.
Tijdens de zitting op 27 september 2018 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het medisch onderzoek van het UWV besproken. De verzekeringsarts in opleiding, Battes, had eiser onderzocht en concludeerde dat hij geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, ondanks zijn schouderklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde deze conclusie, maar eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat de hersteldverklaring onterecht was.
De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd. De rechtbank vond dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om de beslissing te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de uitkering te beëindigen, werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.