ECLI:NL:RBZWB:2018:6246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
C/02/317722 FA RK 16-3932
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek van minderjarig kind opgehaald zonder beginseltoestemming

In deze zaak hebben de aspirant-adoptiefouders een minderjarig kind zonder de vereiste beginseltoestemming uit Jamaica opgehaald en naar Nederland gebracht. De minderjarige verblijft al negen jaar bij hen. De rechtbank oordeelt dat een adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige is, ondanks het ontbreken van de beginseltoestemming. De rechtbank stelt vast dat afwijzing van het verzoek de belangen van de minderjarige ernstig zou schaden. De ouders van de minderjarige hebben hun toestemming voor de adoptie inmiddels verleend, en de rechtbank concludeert dat de minderjarige niets meer van haar biologische ouders te verwachten heeft. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, waarbij ook de wijziging van de voornamen en geslachtsnaam van de minderjarige wordt gelast. De rechtbank benadrukt het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om haar biologische moeder te leren kennen, maar concludeert dat de adoptie de beste optie is voor de toekomst van het kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Meervoudige kamer
zaak/rekestnr: C/02/317722 FA RK 16-3932
beschikking d.d. 7 november 2018
in de zaak van
[de vrouw] ,
geboren te [geboorteplaats en -datum] ,
hierna te noemen de vrouw,
en
[de man] ,
geboren te [geboorteplaats en -datum] ,
hierna te noemen de man,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg,
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats en -datum] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [naam moeder] ,hierna te noemen de moeder,
- [naam vader] ,hierna te noemen de vader,
beiden wonende te [woonplaats] ,
-de gecertificeerde instelling
Stichting Intervence, hierna te noemen de GI, gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van het geding

De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- het op 1 juli 2016 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de op 26 oktober 2016, 23 november 2016, 14 februari 2017, 15 maart 2017, 1 juni 2017, 13 juli 2017, 3 augustus 2017, 20 november 2017, 4 december 2017, 7 februari 2018 en 13 maart 2018 ontvangen brieven van mr. Sijnesael met bijlagen;
- de op 10 maart 2017 ontvangen brief en de op 18 juli 2018 ontvangen rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Rotterdam;
- de beschikking betreffende voogdij van de rechtbank Middelburg van 27 juli 2011;
- de brieven van de griffier van deze rechtbank van 23 maart 2018 aan de vader en de moeder en de oproeping van hen in de Staatscourant van 29 maart 2018;
- de op 23 augustus 2018 ontvangen brief van de moeder met bijlagen.
Op 24 augustus 2018 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door mr. Sijnesael, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1
Uit de moeder is op [geboorteplaats en -datum] , de minderjarige geboren. De vader van de minderjarige is [naam vader]
2.2
De minderjarige is door de man en de vrouw in november 2009 opgehaald in Jamaica en door hen meegenomen naar Sint Maarten, waar zij op dat moment woonachtig waren. De man en de vrouw zijn vervolgens in januari 2010 met de minderjarige naar Nederland gereisd. Sindsdien hebben zij hier hun gewone verblijfplaats.
2.3
Bij beschikking van 27 juli 2011 is (de rechtsvoorganger van) de GI belast met de voogdij over de minderjarige.
2.4
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd en wonen (in elk geval) sinds 2010 op het zelfde adres.

3.Het verzoek

De man en de vrouw verzoeken - na wijziging ter zitting - de adoptie van de minderjarige door hen uit te spreken, haar voornamen te wijzigen in ‘ [voornamen] ’ en haar geslachtsnaam in ‘ [achternaam] ’.

4.De standpunten

4.1
De man en de vrouw leggen aan hun verzoek het volgende ten grondslag. Tijdens hun verblijf van enkele jaren op Sint Maarten zijn de man en de vrouw bevriend geraakt met [broer vader] . Hij gaf hen op enig moment aan dat zijn broer, zijnde de vader, en de moeder niet in staat waren de zorg voor de minderjarige te dragen. De man en de vrouw hebben daarop besloten de zorg voor de minderjarige van hen over te nemen en zij zijn in november 2009 naar Jamaica gereisd om de minderjarige op te halen. Nadat zij enkele documenten hadden ondertekend, zijn zij met de minderjarige teruggereisd naar Sint Maarten. De man en de vrouw hebben de ouders van de minderjarige niet ontmoet en een adoptie naar Jamaicaans recht is nimmer gerealiseerd. Wel hebben zij de beschikbare documenten op Sint Maarten laten controleren door een notaris en deze heeft geen onrechtmatigheden vastgesteld. Bij terugkeer in Nederland in januari 2010 bleken deze documenten niet in orde. Door de afgifte van een nooddocument en vervolgens de verkrijging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die ieder half jaar verlengd moet worden, is het verblijf van de minderjarige in Nederland rechtmatig. Vanwege een gezagsvacuüm over de minderjarige, is de GI bij beschikking van 27 juli 2011 tot voogdes over haar benoemd. De man en de vrouw menen dat het belang van de minderjarige is gediend bij een adoptie. Zij verblijft al sinds eind 2009 bij hen en zij is geworteld in de Nederlandse samenleving. De minderjarige is niet bekend met haar biologische ouders en een terugkeer naar hen of haar geboorteland achten de man en de vrouw niet meer in het belang van de minderjarige. Volgens de man en de vrouw heeft de minderjarige ook niets meer van haar ouders als opvoeders te verwachten. Hoewel de moeder in juli 2012, na inmenging van de autoriteiten, heeft gesteld dat de minderjarige tegen haar wil door de man en de vrouw wordt opgevoed, is hen geen enkele poging van de moeder bekend om de minderjarige naar haar te laten terugkeren. Nu aan de wettelijke vereisten voor adoptie is voldaan, stellen de man en de vrouw dat de verzochte adoptie kan worden toegewezen. Zij wijzen daarbij op artikel 3 IVRK, dat bepaalt dat de belangen van een minderjarige het uitgangspunt dienen te vormen bij beslissingen over hem of haar. De minderjarige dient zekerheid te krijgen over haar verblijf bij de man en de vrouw en het wordt tijd haar feitelijke situatie te formaliseren. Ook stellen de man en de vrouw dat afwijzing van het verzoek in strijd zal zijn met hun recht op een familie- en gezinsleven met de minderjarige.
4.2
Ter zitting is door of namens de man en de vrouw aanvullend nog het volgende gesteld. Zij zijn niet bekend geweest met de gang van zaken rondom het vertrek van de minderjarige uit Jamaica en het feit dat de moeder onwetend is geweest over haar verblijfplaats. De man en de vrouw beseffen dat er veel niet goed is gegaan. De man en de vrouw zijn overrompeld door de mogelijkheid om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen tijdens hun verblijf op Sint Maarten. Zij stellen zich er helemaal niet van bewust te zijn geweest dat daarvoor beginseltoestemming was vereist. Zij hebben daarover niet of nauwelijks nagedacht en ingestemd. Kort na de komst van de minderjarige besloten zij terug te keren naar Nederland. Hoewel zij sinds 2011 bekend waren met de wens van de moeder om zelf voor de minderjarige te zorgen, heeft zij niets gedaan om dit te realiseren en de man en de vrouw hebben de contacten met haar gedurende lange tijd overgelaten aan de autoriteiten. In juli 2017 heeft de vrouw een brief naar de moeder gestuurd en sindsdien is er sprake van frequent contact tussen hen. De moeder heeft aangegeven nog twee kinderen te hebben, met hen te wonen in het kleine huisje van haar moeder en zij beschikt over zeer beperkte financiële middelen. De moeder kan de zorg voor de minderjarige niet aan. De man en de vrouw willen de moeder jaarlijks met de minderjarige gaan bezoeken, maar zij hebben dat tot op heden niet gedaan, omdat de minderjarige nog slechts beschikt over een Jamaicaans paspoort. Zij willen niet het risico lopen dat daardoor problemen ontstaan bij de grens. Aan de wens van de moeder om tweemaal per jaar naar Jamaica te gaan, kunnen de man en de vrouw vanuit financieel oogpunt niet voldoen. Ten aanzien van de hormoonbehandeling stellen de man en de vrouw dat de kinderarts heeft besloten dat zij nog gedurende een jaar injecties zal krijgen. De man en de vrouw hebben dit ook aan de moeder gemeld, maar zij heeft daarop verder niet meer gereageerd. De minderjarige is ermee bekend dat haar moeder in Jamaica woont. Dit is voor haar niet raar en zij stelt daarover ook geen vragen. Haar gewone leventje speelt zich af in Nederland. De minderjarige heeft al wel eens een tekening voor de moeder gemaakt, maar het persoonlijke contact met de moeder beperkt zich verder tot de vrouw. Pas als er zicht is op een fysieke ontmoeting, wil de vrouw de minderjarige betrekken bij bijvoorbeeld het FaceTime-contact met de moeder. De man en de vrouw zullen ook na toewijzing van de adoptie in het vrijwillige kader open blijven staan voor hulp en adviezen van de GI.
4.3
In de op 23 augustus 2018 ontvangen brief schrijft de moeder het volgende. Zij is in november 2009 gaan werken, terwijl [broer vader] op de minderjarige zou passen. De minderjarige is na haar werkdag nooit meer bij haar teruggekeerd. Zij is hierdoor radeloos geweest en de gang van zaken heeft haar erg veel verdriet gedaan. Pas in 2011 vernam zij via de autoriteiten dat de minderjarige in Nederland verbleef en zij heeft steeds gewild dat de minderjarige bij haar terug zou keren. In juli 2017 heeft de moeder een brief ontvangen van de vrouw en voorzichtig is er contact tussen hen tot stand gekomen. De vrouw heeft haar ook foto’s van de minderjarige gestuurd. De moeder stemt inmiddels in met een open adoptie van de minderjarige door de man en de vrouw, waarbij zij graag zou zien dat de minderjarige haar tweede naam ‘ [doopnaam] ’ behoudt.
4.4
De GI heeft de man en de vrouw leren kennen als nette en degelijke opvoeders, die het beste voorhebben met de minderjarige. Er is gesproken over een overdracht van de voogdij aan de man en de vrouw, maar besloten is de beslissing op het onderhavige verzoek af te wachten, omdat een adoptie de voorkeur heeft. Dit schept duidelijkheid over het feit dat de minderjarige haar ouders en haar toekomst in Nederland heeft, maar dat zij ook nog een moeder heeft in Jamaica. Een terugkeer naar Jamaica moet, volgens de GI, niet meer in het belang van de minderjarige worden geacht. De GI heeft nimmer getracht contact te zoeken met de moeder. Op enig moment is afgesproken dat de vrouw haar een brief zou sturen. De GI zal bezien of het mogelijk is om, in geval van toewijzing van het verzoek, nog enige tijd in het vrijwillige kader bij de minderjarige, de man en de vrouw betrokken te blijven.
4.5
De Raad stelt vast dat de moeder in 2011 heeft aangegeven dat zij de teruggeleiding wenste van de minderjarige naar Jamaica. Doordat de Centrale Autoriteit geen procesvertegenwoordigende bevoegdheden meer had, lag het op de weg van de moeder om een gerechtelijke procedure te starten. Bekend is dat de moeder bij de lokale politie melding heeft gedaan van de verdwijning van de minderjarige, maar zij kreeg aldaar te horen dat zij niet geholpen kon worden. De moeder wist niet hoe zij de minderjarige bij haar terug kon laten keren. De moeder was nog erg jong toen de minderjarige aan de man en de vrouw werd overgedragen en daarvoor heeft zij nimmer toestemming gegeven. Wel heeft ze een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat de man en de vrouw met de minderjarige mochten reizen, maar zij heeft dat document getekend in de veronderstelling dat [broer vader] haar zou helpen weer naar school te gaan. De man en de vrouw beschikken niet over de op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka) vereiste beginseltoestemming en niet is voldaan aan de vereisten voor binnenkomst van de minderjarige in Nederland. De man en de vrouw hebben daarmee strafbaar gehandeld en de Raad heeft in dat kader ook aangifte gedaan. Dit heeft, voor zover de Raad bekend, niet geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. De Raad concludeert dat aan een groot aantal voorwaarden voor adoptie niet is voldaan. Het schort aan een goede voorbereiding van de biologische ouders op een eventuele afstandsbeslissing, zij hebben niet ingestemd met een verblijf van de minderjarige bij derden en zij hebben geen toestemming gegeven voor een adoptie, voordat de minderjarige aan de man en de vrouw werd overgedragen. De vader heeft, gelet op de langdurige zorg voor de minderjarige door de man en de vrouw, in 2017 zijn toestemming alsnog uitgesproken. Ook de moeder heeft haar toestemming voor een adoptie inmiddels gegeven. Aan de zijde van de man en de vrouw heeft het ontbroken aan de vereiste documenten voorafgaand aan de adoptie, zij zijn niet op de adoptie voorbereid en de voorgeschreven matchingsprocedure heeft niet plaatsgevonden. De minderjarige is op illegale wijze naar Nederland gekomen en er is mogelijk zelfs sprake geweest van het ontnemen van een kind aan haar (minderjarige) moeder. De Raad acht dit zeer ernstig. Daar staat echter tegenover dat de minderjarige al sinds eind 2009 goed door de man en de vrouw wordt verzorgd en dat er sprake is van een goede onderlinge hechtingsband. Een terugkeer naar Jamaica zal het positieve ontwikkelingstraject van de minderjarige doorbreken en heeft voorts tot gevolg dat zij haar vertrouwde leefomgeving en het land waarin zij stevig geworteld is, zal moeten verlaten. Nu de moeder inmiddels haar toestemming voor een adoptie heeft verleend, er contact is tussen haar en de vrouw en de minderjarige inmiddels ook op de hoogte is van haar moeder in Jamaica, adviseert de Raad het verzoek toe te wijzen. Daarbij speelt een rol dat de Raad het van zeer groot belang acht dat het contact tussen de minderjarige en haar biologische familie wordt hersteld en daaronder valt ook fysiek contact. Als een adoptie bij kan dragen aan de mogelijkheden van fysiek contact, omdat na verkrijging van een Nederlands paspoort heen en weer reizen naar Jamaica eenvoudig wordt, dan acht de Raad dit in het belang van de minderjarige.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, nu de man, de vrouw en de minderjarige hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland.
5.2
Op grond van artikel 10:105, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is op een in Nederland uit te spreken adoptie het Nederlandse recht toepasselijk. Het tweede lid bepaalt dat op de toestemming dan wel raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind, andere personen of instellingen toepasselijk is het recht van de staat waarvan de minderjarige de nationaliteit bezit. De minderjarige beschikt over de Jamaicaanse nationaliteit en aldus is op dit punt het recht van Jamaica toepasselijk.
Toestemming
5.3
Op grond van artikel 10 van de Jamaicaanse Adoptiewet kan een adoptie, voor zover hier van belang, alleen worden uitgesproken, indien de wettelijk vertegenwoordigers (ouders, voogd of andere bevoegden) daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank stelt vast dat de GI als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige heeft ingestemd met het uitspreken van de adoptie. Voorts heeft ook de moeder inmiddels schriftelijk ingestemd met een (open) adoptie en blijkt uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 juli 2018 dat ook de vader zijn toestemming voor adoptie geeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan het toestemmingvereiste van artikel 10 van de Jamaicaanse Adoptiewet jo artikel 10:105, eerste lid, BW is voldaan.
Adoptie
5.4
Voor de beoordeling van het verzoek dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of is voldaan aan de gronden en voorwaarden als bepaald in de artikel 1:227 en 1:228 BW.
In artikel 1:227, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) is – voor zover in de onderhavige zaak van toepassing – bepaald dat een verzoek tot adoptie door twee personen tezamen slechts kan worden gedaan indien zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Voorts is in het derde lid van voornoemd artikel bepaald dat een verzoek tot adoptie alleen kan worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
In artikel 1:228, eerste lid, BW, worden als voorwaarden voor adoptie gesteld:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken; hetzelfde geldt, indien de rechter is gebleken van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek van een minderjarige die op de dag van het verzoek de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
dat het kind niet is een kleinkind van een adoptant;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft.
5.5
Naast voornoemde voorwaarden voor adoptie geldt dat de opneming van een buitenlands kind ter adoptie in Nederland slechts is toegestaan na voorafgaande toestemming van de Minister van Justitie (hierna: de beginseltoestemming) op grond van de bepalingen van de Wobka. De rechtbank stelt vast dat man en de vrouw niet overeenkomstig de bepalingen van de Wobka hebben gehandeld door de minderjarige met zich mee te nemen naar Nederland, zonder de voor opneming in hun gezin in Nederland noodzakelijke voorafgaande beginseltoestemming.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de Minister van Justitie (nog) geen beginseltoestemming heeft gegeven, niet steeds aan het uitspreken van de adoptie van een minderjarige in de weg hoeft te staan. De rechtbank overweegt daartoe dat met het oog op een adoptie in beginsel voorbij gegaan kan worden aan het feit dat verzoekers niet beschikten over voorafgaande beginseltoestemming, indien de adoptie kennelijk in het belang van de minderjarige is en afwijzing van het verzoek de belangen van de minderjarige om die reden ernstig zou schaden.
5.7
De rechtbank overweegt ten aanzien van de belangen van de minderjarige het volgende. De rechtbank acht de wijze waarop de minderjarige in het gezin van de man en de vrouw is gekomen uiterst bezwaarlijk. De man en de vrouw hebben zich zonder enige vorm van voorbereiding gericht op de zorg voor een voor hen onbekend kind, dat afkomstig was uit een ander land. Zij hebben zich niet verdiept in de problematiek die dat met zich kan brengen en zij hebben zich niet nader laten informeren over de biologische ouders, noch over de wijze waarop de minderjarige bij hen is weggehaald. Zij zijn slechts voor enkele dagen naar Jamaica afgereisd, waar zij op hun hotelkamer, dus buiten aanwezigheid van bevoegde autoriteiten of functionarissen, documenten hebben getekend en overhandigd hebben gekregen. Zij hebben alle formaliteiten en verplichtingen, vereist voor opname van een (buitenlands) kind ter adoptie, met hun handelen omzeild, waarbij hun stelling dat zij dat niet bewust hebben gedaan in twijfel getrokken kan worden. Het had hoe dan ook op hun weg gelegen ervoor te zorgen dat vóór de opname van de minderjarige in hun gezin de juiste procedures waren gevolgd. Daar komt bij dat de man en de vrouw zeker vanaf 2011 bekend zijn geweest met de wens van de moeder om de minderjarige bij haar terug te laten keren. Zij hebben verdere initiatieven daartoe volledig in handen gelegd van de moeder, terwijl van de moeder door haar nog jonge leeftijd en een gebrek aan geld en medewerking van de autoriteiten niet te verwachten viel dat zij de geëigende juridische stappen tot terugkeer van de minderjarige zelfstandig zou kunnen zetten. Daarmee hebben de man en de vrouw hun belangen boven die van de minderjarige gesteld. Immers hadden zij zich in 2011 gehecht aan de minderjarige en maakte zij onderdeel uit van hun toekomstbeeld, terwijl het belang van de minderjarige op dat moment mogelijk gelegen was in een terugkeer naar haar moeder in Jamaica, nu een kind in zijn algemeenheid gebaat is bij het opgroeien bij de biologische ouder.
5.8
Het vorenstaande neemt niet weg dat het tijdsverloop in de onderhavige situatie een zeer belangrijke factor is (geworden). De minderjarige is op de zeer jonge leeftijd van net één jaar door de man en de vrouw opgehaald in Jamaica en sindsdien wordt zij door hen verzorgd en opgevoed. Vanaf begin 2010 verblijven zij in Nederland. De minderjarige heeft geen (actieve) herinneringen aan haar moeder, die voor haar daardoor een volstrekte vreemde is geworden. De minderjarige is in de Nederlandse samenleving geworteld. Zij gaat hier naar school en zij heeft hier haar vriendjes en vriendinnetjes, alsmede haar hobby’s. De minderjarige is een hechtingsrelatie aangegaan met de man en de vrouw en zij is opgenomen in hun families. Daar komt bij dat er geen enkele zorg bestaat over het opvoedklimaat dat de minderjarige bij de man en de vrouw geboden krijgt. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat het belang van de minderjarige vereist dat zij haar verblijf bij de man en de vrouw kan voortzetten en dat dit toekomstperspectief ook gewaarborgd dient te worden.
5.9
Het vorenstaande leidt evenwel niet zonder meer tot toewijzing van het verzoek om adoptie. Daarvoor dient eerst nog te worden bezien of het toekomstperspectief van de minderjarige bij de man en de vrouw, alsmede haar overige belangen, mogelijk voldoende kunnen worden geborgd op een andere wijze dan door een adoptie, nu een adoptie immers het bijzonder vergaande gevolg met zich brengt dat de juridische familiebanden tussen de minderjarige en haar biologische ouders worden doorgesneden. Hoewel het verblijf van de minderjarige bij de man en de vrouw in beginsel ook op andere wijze dan middels een adoptie kan worden veiliggesteld, beantwoordt de rechtbank voornoemde vraag toch ontkennend. Daarbij acht de rechtbank doorslaggevend dat het belang van de (identiteits)ontwikkeling van de minderjarige vereist dat zij haar biologische moeder leert kennen en dat zij in staat wordt gesteld met haar een band op te bouwen. De man en de vrouw stellen zich daarvoor in te willen spannen en zij hebben toegezegd met de minderjarige jaarlijks op bezoek te zullen gaan bij de moeder. Deze reis valt voor hen goed te combineren met een bezoek aan de familieleden van de vrouw, die op Sint Maarten woonachtig zijn. De man en de vrouw vrezen evenwel problemen aan de Jamaicaanse grens, indien de minderjarige met een Jamaicaans paspoort reist en zij willen om die reden pas op bezoek gaan bij de moeder als de minderjarige over een Nederlands paspoort beschikt. Dit zal vooralsnog slechts het geval zijn, indien het onderhavige verzoek wordt toegewezen. De rechtbank begrijpt de opstelling van de man en de vrouw op dit punt; het is niet ondenkbaar dat de Jamaicaanse autoriteiten de man en de vrouw na een bezoek aan Jamaica niet toestaan de minderjarige - met enkel de Jamaicaanse nationaliteit en paspoort – terug naar Nederland mee te nemen. Daarmee zou het hiervoor onder 5.8 benoemde belang van de minderjarige om haar verblijf bij de man en de vrouw voort te zetten, ernstig in gevaar komen.
5.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige moet worden geacht. Omdat afwijzing van het verzoek de belangen van de minderjarige ernstig zou schaden, gaat de rechtbank voorbij aan het feit dat de voor de adoptie vereiste beginsteltoestemming ontbreekt.
5.11
Voorts dient te worden vastgesteld of is voldaan aan de gronden en voorwaarden als bepaald in de artikel 1:227 en 1:228 BW, waaronder de voorwaarde dat de minderjarige van haar ouders, in de hoedanigheid van ouders, niets meer te verwachten heeft. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan. De vader heeft vanaf de geboorte van de minderjarige niet of nauwelijks een rol gespeeld in het leven van de minderjarige. Hij heeft de autoriteiten ook te kennen gegeven in te stemmen met de verzochte adoptie. De moeder heeft de zorg voor de minderjarige lange tijd weer op zich willen nemen, maar inmiddels stemt ook zij in met de verzochte adoptie. De moeder heeft het financieel erg zwaar en zij draagt de zorg voor haar twee andere kinderen. De ouders hebben het verzoek ook niet tegengesproken. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat de moeder heel graag contact wil onderhouden met de minderjarige en dat zij graag betrokken wordt bij het leven en de ontwikkeling van de minderjarige. Van de man en de vrouw wordt uitdrukkelijk verwacht dat zij zich hiervoor zullen inspannen en dat zij hun toezeggingen over de bezoeken aan de moeder zullen waarmaken.
5.12
Vastgesteld wordt voorts dat de GI is belast met de voogdij, nadat de minderjarige naar Nederland is gereisd en er sprake was van een gezagsvacuüm. Deze maatregel duurt tot op heden voort en daarmee kan naar Nederlands recht worden vastgesteld dat de ouders niet zijn belast met het gezag over haar.
5.13
Nu voor het overige wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor adoptie zal dit verzoek worden toegewezen.
5.14
De rechtbank overweegt dat de adoptie ingevolge artikel 1:230 lid 1 BW haar gevolgen heeft vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, zodat deze beslissing, anders dan verzocht, niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
Naamswijziging
5.15
De man en de vrouw hebben verzocht te bepalen dat de minderjarige de voornamen ‘ [voornamen] ’ en de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ zal dragen.
5.16
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 10:19, eerste lid, BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij of zij de nationaliteit heeft. Ingevolge artikel 10:20 BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Artikel 10:22, eerste lid, BW bepaalt dat ingeval van verandering van nationaliteit het recht van de staat van de nieuwe nationaliteit van toepassing is.
5.17
De minderjarige bezit thans de Jamaicaanse nationaliteit. Op het moment dat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, levert dit een grondslag op voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Het voorgaande brengt mee dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek dat betrekking heeft op de voornamen en de geslachtsnaam van de minderjarige.
5.18
Ingevolge artikel 1:4, vierde lid, BW kan de rechter wijziging van de voornamen gelasten op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger. De gevraagde voornamen mogen ingevolge artikel 1:4, tweede lid, BW niet ongepast zijn of overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen, tenzij deze tevens gebruikelijke voornamen zijn.
5.19
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Voornamen zijn voor een betrokkene een middel om zich binnen zijn of haar familie en in het maatschappelijk verkeer te identificeren. In die zin zijn voornamen een middel van persoonlijke en emotionele identificatie en hebben daarmee betrekking op een ieders privéleven en familie- en gezinsleven. Ondanks het gebruik van andere middelen van identificatie van personen spelen voornamen een belangrijke rol in het maatschappelijk verkeer met betrekking tot de identiteit van personen. Het rechtsverkeer heeft dan ook belang bij een zo hoog mogelijke mate van consistentie in de registratie van persoonsgegevens in het bevolkingsregister. Voor een wijziging van één of meerdere voornamen dient daarom een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de minderjarige een voldoende zwaarwichtig belang heeft bij wijziging van haar voornamen in de verzochte namen ‘ [voornamen] ’. Haar roepnaam [roepnaam] wordt al gehanteerd vanaf het moment waarop zij haar verblijf heeft gekregen bij de man en de vrouw. Zij is met deze roepnaam vergroeid en deze maakt een belangrijk onderdeel uit van haar identiteit. De minderjarige heeft er voorts belang bij om de naam [doopnaam] te dragen, omdat zij deze naam bij haar geboorte eveneens als tweede naam heeft meegekregen, waardoor een verbinding blijft bestaan met de “roots” van de minderjarige. De rechtbank stelt voorts vast dat de verzochte namen niet ongepast zijn dan wel overeenstemmen met bestaande geslachtsnamen, zodat ook aan de vereisten van artikel 1:4, tweede lid, BW is voldaan.
5.21
Door het uitspreken van de adoptie komt de minderjarige in familierechtelijke betrekking te staan met verzoekers, en krijgt zij ingevolge artikel 1:5 lid 3 BW van rechtswege de geslachtsnaam van de man, nu de man en de vrouw geen andersluidende verklaring hebben afgelegd. De man en de vrouw hebben er blijkens hun verzoek en de daarbij gevoegde verklaring ex artikel 1:5 lid 3 BW uitdrukkelijk voor gekozen dat de minderjarige de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ zal dragen. Nu een rechterlijke beslissing op dit onderdeel derhalve niet nodig is, zal de rechtbank op onderstaande wijze verstaan dat de minderjarige de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ zal dragen.

6.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de adoptie van de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats en -datum] ,
door [de vrouw] en [de man] ;
gelast wijziging van de voornamen van deze minderjarige in die zin dat deze luiden
‘ [voornamen] ’ en verstaat dat verzoekers hebben verklaard dat de minderjarige de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ zal dragen, opdat de volledige namen van de minderjarige zullen luiden: ‘ [voor- en achternaam] ’;
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Graaf, voorzitter, S.M.J. van Dijk en P.H.J. Slot, rechters, tevens kinderrechters, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.