ECLI:NL:RBZWB:2018:6149
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep van een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder verblijfstitel en inreisverbod op grond van de Wmo
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder verblijfstitel, die een inreisverbod van 10 jaar heeft. De eiser had een verzoek ingediend om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar was inmiddels naar het buitenland vertrokken. De rechtbank oordeelde dat, gezien het inreisverbod, de eiser gedurende 10 jaar niet naar Nederland kan terugkeren, waardoor het beroep niet kan leiden tot daadwerkelijke opvang binnen de gemeente Breda. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen procesbelang meer had en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.
Het procesverloop begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin het verzoek van de eiser om hulp op grond van gemeentelijk beleid werd afgewezen. De eiser had eerder al meerdere verzoeken ingediend, maar deze waren steeds afgewezen. Tijdens de zitting op 21 september 2018 werd besproken of het beroep betrekking had op de Wmo of op buitenwettelijk beleid. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen recht had op opvang op basis van de Wmo, en dat het bestreden besluit ook niet kon leiden tot opvang gezien de status van de eiser.
De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het bestreden besluit en verwees de zaak naar de rechtbank Den Haag. De rechtbank benadrukte dat de eiser, door zijn vertrek uit Nederland, geen belang meer had bij een uitspraak over zijn recht op opvang. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.