ECLI:NL:RBZWB:2018:5873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 17_3227
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

Op 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 13 maart 2017, waarin zijn uitkering per 1 november 2016 werd beëindigd. Tijdens de zitting op 6 oktober 2017 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F.J. Koningsveld, en het UWV werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft een deskundige ingeschakeld, psychiater [naam psychiater 1], die op 7 januari 2018 een rapport uitbracht. Eiser voerde aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geschikt was voor de functie van productiemedewerker industrie, zoals eerder geduid in de WIA-beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de deskundige zijn bevindingen overtuigend had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een onafhankelijke verzekeringsarts. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 november 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3227 ZW

uitspraak van 10 oktober 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F.J. Koningsveld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2017 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .
Het onderzoek ter zitting is geschorst om een onderzoek te laten instellen door een deskundige. Op 7 januari 2018 heeft de deskundige, psychiater [naam psychiater 1] (hierna: [naam psychiater 1] ), een rapport uitgebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren.
Op verzoek van eiser heeft op 10 september 2018 een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als metaalbewerker. Voor dat werk is hij op 17 mei 2013 uitgevallen vanwege psychische klachten
.
Aan eiser is per 1 mei 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Eiser is in het kader van deze WIA-beoordeling geschikt geacht voor het verrichten van diverse functies.
Eiser heeft zich per 11 november 2015 opnieuw ziek gemeld vanuit een situatie van werkloosheid vanwege psychische klachten. Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
In een besluit van 26 oktober 2016 (primair besluit) heeft het UWV eiser hersteld verklaard en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 1 november 2016.
In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 1 november 2016.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij heeft geen benutbare mogelijkheden. Zowel de verzekeringsarts als de door het UWV geraadpleegde psychiater [naam psychiater 2] zijn onvoldoende ingegaan op zijn ziektebeeld. Hun achtergrond en afkomst hebben in hun onderzoek een rol gespeeld. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een onderzoek door een onafhankelijke psychiater.
Eiser voert over het rapport van [naam psychiater 1] aan dat hij daarin bevestigd ziet dat zijn psychische klachten reëel zijn en hem 100% arbeidsongeschikt maken. De conclusies van [naam psychiater 1] passen daar niet bij. Omdat de deskundige de vragen van de rechtbank of eiser in staat is om 40 uur per week te werken en of hij geschikt is voor ten minste een van de in het kader van de WIA geduide functies niet heeft beantwoord, vindt eiser een nader onderzoek door een onafhankelijke verzekeringsarts noodzakelijk.
4. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
5. De rechtbank stelt vast dat ten minste één van de functies die zijn geduid bij de eerdere WIA-beoordeling, waaronder de functie van productiemedewerker industrie (Sbc‑code 111180), als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op een onderzoek door een arts SMZ Arbo (hierna: arts) en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: verzekeringsarts b&b).
De arts heeft eiser gezien op het spreekuur van 29 augustus 2016 en het dossier bestudeerd. Hij heeft informatie ingewonnen bij eisers huisarts
.De arts heeft op 29 augustus en 26 oktober 2016 gerapporteerd dat, gezien de presentatie van eiser tijdens het spreekuur en de beschikbare medische informatie, een evidente verergering van de beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de FML van 10 juli 2015 niet te objectiveren is. De arts is daarom van mening dat eiser per 1 november 2016 (weer) in staat is zijn arbeid te verrichten.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Vanwege dreigend agressief gedrag, en in overeenstemming met de behandelaar van eiser, heeft er geen hoorzitting plaats gevonden. In plaats daarvan heeft de verzekeringsarts b&b aan psychiater [naam psychiater 2] gevraagd om een psychiatrische expertise bij eiser te verrichten
.Onder verwijzing naar deze expertise heeft de verzekeringsarts b&b gerapporteerd dat er bij eiser geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat een onvermogen in persoonlijk of sociaal functioneren bij eiser niet aan de orde is. Bovendien zal het verrichten van passende arbeid eiser goed doen. Op grond van de expertise dient eiser beperkt te worden geacht voor stressbestendigheid, emotionele belastbaarheid en het hanteren van conflictsituaties. Deze beperkingen liggen volledig in lijn met de beperkingen voor het persoonlijk en sociaal functioneren zoals deze zijn vermeld in de FML. Omdat de belastbaarheid dus ongewijzigd is gebleken, wordt eiser geschikt geacht voor minstens één van de eerder geduide functies.
7. [naam psychiater 1] heeft als deskundige rapport uitgebracht. Hij constateert dat er sprake is van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en een persisterende complexe rouwstoornis. Een PTSS kan niet vastgesteld worden, maar ook niet uitgesloten.
Ten tijde van het onderzoek door [naam psychiater 1] zijn er in de cognitieve functies lichte beperkingen in aandacht en concentratie. Eiser kan wel zijn aandacht richten, maar heeft met name als zijn spanning/agressie is toegenomen moeite die langere tijd vast te houden. Hij raakt dan kort in zichzelf gekeerd of afwezig. Bij een duidelijke structuur neemt het optreden van deze momenten van verminderde aandachtspanne af. Ook medicatie heeft op deze functie een gunstig effect. In de affectieve functies heeft eiser beperkingen in het reguleren van de stemming, angsten en agressie. Hij vermijdt contacten met anderen en vermijdt sociale activiteiten. Hij heeft moeite met het benoemen en uiten van gevoelens. In de conatieve functies zijn er beperkingen in de motivatie en het gedrag omdat hij moeite heeft initiatieven te nemen, snel vermoeid en passief is. De beperkingen zijn ten tijde van het onderzoek door [naam psychiater 1] matig, maar het is aannemelijk dat rond de datum in geding 1 november 2016 de beperkingen minder ernstig waren omdat eiser destijds zijn medicatie gebruikte.
[naam psychiater 1] acht het aannemelijk dat eiser rond 1 november 2016 minder of nauwelijks last had van een verminderde aandachtspanne. Ook is het aannemelijk dat eiser door het gebruik van zijn medicatie destijds minder beïnvloedbaar was voor stress en beter in staat was om zijn agressie te beheersen. Het is aannemelijk dat de beperkingen op het gebied van de cognitieve functies nauwelijks aanwezig waren en de affectieve functies als licht [de rechtbank leest: beperkt] genoemd kunnen worden. De beperkingen zijn een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, namelijk een persisterende complexe rouwstoornis en een chronische aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emotie en gedrag. De beperkingen hangen consistent samen met deze stoornissen.
Volgens [naam psychiater 1] was er op 1 november 2016 geen sprake van andere beperkingen dan ten tijde van zijn onderzoek
.
[naam psychiater 1] stemt echter op één punt niet in met de FML van 10 juli 2015. Eiser is namelijk ook licht beperkt in het inzicht in eigen kunnen, hij heeft nauwelijks zicht, maar wel enig besef, op de innerlijke dynamiek, bij een weinig ontwikkeld reflecterend vermogen. Eiser gebruikte destijds zijn voorgeschreven medicatie. De beperkingen nemen toe als hij die niet inneemt.
[naam psychiater 1] geeft geen antwoord op de vraag van de rechtbank of hij instemt met het standpunt van het UWV dat eiser op de datum in geding in staat was om 40 uur per week te werken omdat dit buiten zijn deskundigheid valt. Dit geldt ook voor de vraag of eiser met de door [naam psychiater 1] vastgestelde beperkingen op de datum in geding in staat is een of meer van de functies te verrichten die bij de eerdere WIA-beoordeling zijn geduid.
[naam psychiater 1] vindt een onderzoek door een andere deskundige niet nodig.
8. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van het rapport van [naam psychiater 1] op 2 maart 2018 gerapporteerd dat [naam psychiater 1] zich enerzijds schaart achter de eerder vastgestelde belastbaarheid, maar anderzijds eiser licht beperkt acht in het inzicht hebben in eigen kunnen, dat eiser nauwelijks zicht (wel enig besef) heeft op de innerlijke dynamiek, bij een weinig ontwikkeld reflecterend vermogen. De verzekeringsarts b&b volgt de deskundige in deze beperking, maar scoort deze onder het item Overige beperkingen in persoonlijk functioneren (1.8). De verzekeringsarts b&b acht, na overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (hierna: arbeidsdeskundige b&b), eiser met name geschikt voor de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
9. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1901).
10. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van [naam psychiater 1] blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. Hij had de beschikking over alle relevante medische gegevens, inclusief de rapporten van de artsen van het UWV en van [naam psychiater 2] . Bovendien heeft hij eiser zelf onderzocht. [naam psychiater 1] mag als specialist op het gebied van de psychiatrie bij uitstek deskundig worden geacht om de medische beperkingen van eiser op zijn vakgebied vast te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam psychiater 1] zijn medische bevindingen overtuigend gemotiveerd. Dat [naam psychiater 1] enerzijds rapporteert dat er op 1 november 2016 geen sprake was van andere beperkingen dan ten tijde van zijn onderzoek, maar anderzijds niet volledig instemt met de FML van 10 juli 2015, doet hier niet aan af. Voor de rechtbank weegt in dit verband dat het UWV ondanks deze tegenstrijdigheid is meegegaan met de door [naam psychiater 1] extra vastgestelde beperking. Van de kant van eiser is ter zitting aangegeven dat die zich kan vinden in de vertaling van die beperking door de verzekeringsarts b&b in een beperking voor het item “Overige beperkingen in persoonlijk functioneren” (1.8). Eiser heeft overigens geen specifieke grieven aangevoerd over de beperkingen die [naam psychiater 1] in de rubrieken 1 en 2 van de FML heeft vastgesteld. De rechtbank ziet in het rapport van [naam psychiater 1] geen aanknopingspunten voor eisers standpunt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft.
De rechtbank stelt vast dat [naam psychiater 1] de vraag van de rechtbank of hij kan instemmen met het standpunt van het UWV dat eiser op 1 november 2016 in staat was om 40 uur per week te werken niet heeft beantwoord. De rechtbank ziet hierin evenwel geen aanleiding om op dit punt een nader onderzoek door een onafhankelijke verzekeringsarts te gelasten. In dit verband wordt overwogen dat eiser pas tijdens de zitting van 20 september 2018 een beroepsgrond heeft aangevoerd over de noodzaak van een beperking voor het aantal per week te werken uren. Hij heeft deze beroepsgrond bovendien niet met concrete medische gegevens onderbouwd. Daarbij komt dat volgens vaste rechtspraak voor een werktijdenbeperking pas aanleiding is als met het vaststellen van beperkingen in de andere rubrieken van de FML niet voldoende aan de voor de betrokkene geldende mogelijkheden tegemoet kan worden gekomen. De rechtbank ziet in de onderzoeksbevindingen van [naam psychiater 1] – en overigens in het dossier - geen aanknopingspunten voor een verdergaande werktijdenbeperking dan de beperkingen voor ’s nachts en ’s avonds werken. De door [naam psychiater 1] gestelde diagnoses bieden hiervoor gelet op de Standaard duurbelastbaarheid in ieder geval geen aanknopingspunten. De rechtbank ziet die aanknopingspunten overigens evenmin in het rapport van de door het UWV als deskundige ingeschakelde psychiater [naam psychiater 2] . De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om naast de beperkingen voor ’s nachts en ’s avonds werken en de overige vastgestelde beperkingen een urenbeperking vast te stellen.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiser zijn klachten als reëel ervaart geen aanleiding om te twijfelen aan de in beroep bijgestelde FML. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten van eiser.
12. De rechtbank stelt vast dat [naam psychiater 1] geen oordeel heeft gegeven over eisers geschiktheid voor ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor een nader onderzoek door een onafhankelijke verzekeringsarts of arbeidsdeskundige. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van de bijgestelde FML met de arbeidsdeskundige b&b heeft overlegd en de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) geschikt heeft bevonden. De verzekeringsarts b&b heeft dit standpunt uitgebreid gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De rechtbank voegt daaraan toe dat een verzekeringsarts in het kader van de ZW deskundig wordt geacht om de geschiktheid van een betrokkene voor een eerder in het kader van de WIA geduide functie te beoordelen.
13. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht eisers ZW-uitkering per 1 november 2016 heeft beëindigd.
14. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.