Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van giften in de inkomstenbelasting. De belanghebbende had in zijn aangifte voor het jaar 2015 een bedrag van € 19.019 aan giften opgevoerd, waarvan een deel bestond uit betaalde belastingen en heffingen. De inspecteur had deze giftenaftrek gecorrigeerd naar nihil, wat de belanghebbende betwistte. De rechtbank oordeelde dat de betalingen aan de Belastingdienst en lagere overheidsorganen niet als giften kunnen worden aangemerkt, omdat deze betalingen geen bevoordelingen uit vrijgevigheid zijn. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetsgeschiedenis van artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin wordt gesteld dat onder giften alleen bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen zonder tegenprestatie vallen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever niet de bedoeling had om belastingbetalingen als aftrekbare giften te kwalificeren. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en wees erop dat de gift aan KWF Kankerbestrijding van € 60 ook niet voor aftrek in aanmerking kwam, omdat deze onder de drempel van € 60 valt. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en gaf aan dat partijen binnen zes weken hoger beroep konden instellen.