ECLI:NL:RBZWB:2018:568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
6391916 AZ VERZ 17-81
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toekenning billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een werknemer van Romass B.V., en zijn werkgever. [verzoeker] was op 20 februari 2017 in dienst getreden bij Romass en vervulde de functie van Monteur/Technische Dienst. Op 31 juli 2017 werd hij op staande voet ontslagen, omdat er voor meer dan € 5.000 aan gereedschap uit de bedrijfsbus was verdwenen. Romass stelde dat dit ontslag gerechtvaardigd was vanwege een dringende reden, maar [verzoeker] betwistte dit en verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van zijn loon, alsook om een billijke vergoeding van € 25.000 bruto toe te kennen.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven. De rechter stelde vast dat Romass niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden en bovendien in strijd met haar eigen beleid had gehandeld door het ontslag op staande voet toe te passen zonder eerst andere maatregelen te overwegen. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag en dat Romass de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW had opgezegd.

Daarom werd het verzoek van [verzoeker] om een billijke vergoeding toegewezen, vastgesteld op € 3.800 bruto, en werd Romass veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de hoogte van de billijke vergoeding in relatie moest staan tot het ernstig verwijtbare handelen van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. V. Hartman.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6391916 AZ VERZ 17-81
beschikking d.d. 5 januari 2018
inzake
[voornaam verzoeker] [verzoeker],
wonende te Bergschenhoek,
verzoekende partij,
verder te noemen: ‘ [verzoeker] ’,
gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane, advocaat te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Romass B.V.,
gevestigd te Etten-Leur,
verwerende partij,
verder te noemen: ‘Romass’,
gemachtigde: mr. H. Memelink, advocaat te Zevenbergen.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 september 2017;
het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 13 oktober 2017, waarin de zaak wordt verwezen naar de kantonrechter te Bergen op Zoom;
het verweerschrift, ingekomen ter griffie d.d. 20 november 2017;
e door mr. Bouyaghjdane nagezonden producties 9 en 10;
de door mr. Memelink nagezonden producties 9 tot en met 11;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling van partijen, gehouden op 28 november 2017, met bijbehorend audiëntieblad.
1.2
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 20 februari 2017 – voor bepaalde tijd tot 1 oktober 2017 – in dienst getreden bij Romass. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, was die van ‘Monteur/
Technische Dienst’, met een salaris van € 1.900,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
Op 28 juli 2017 heeft Romass aan [verzoeker] bericht: “
(…) Helaas hebben we moeten constateren dat er uit jouw Romass bedrijfsbus voor meer dan € 2.500,00 aan (elektrisch) gereedschap is verdwenen. Wij vinden dit onacceptabel en willen van jou opheldering. Omdat jij aangaf last te hebben van een behandeling bij de tandarts (overigens zonder toestemming) en je om die reden ziek hebt gemeld nodigen we jou hierbij uit om a.s. maandag 31 juli 2017 om 9.00 uur op ons kantoor in Etten-Leur dit te bespreken in het kader van hoor & wederhoor. Je zult begrijpen dat wij het verdwijnen van gereedschap uit de bedrijfsbus opgeteld bij de eerdere klachten over het niet opvolgen van gegeven instructies, te laat komen en ook al eerder verdwijnen van kleine materialen zoals gereedschap zwaar opnemen, maar geven jou de kans dit uit te leggen. (…)”.
2.3.
Romass heeft [verzoeker] bij e-mailbericht van 31 juli 2017 op staande voet ontslagen: “
(…) Je bent niet verschenen op het ingepland gesprek vanochtend (maandag 31 juli 2017) om 9.00 uur. Inmiddels hebben wij nader onderzoek gedaan en er is voor circa €5076,99 aan gereedschap en artikelen verdwenen uit de bedrijfsbus, reiniging van de bedrijfsbus en beschadigingen van de bedrijfsbus. Een specificatie van de ontbrekende gereedschappen is bijgevoegd (…). Voor ontvangst van dit gereedschap is destijds getekend en voor ons is het onacceptabel dat voor zo’n groot bedrag gereedschap uit de bedrijfsbus verdwenen is. Jij wilt hier niet op reageren, zodat je ons geen andere reden (en die reden is dringend) laat ons jou per direct op staande voet te ontslaan. Het vertrouwen is bij Romass volledig verdwenen. Het verdwijnen van nagenoeg nieuwe gereedschap (2 maanden oud) is een dringende reden voor ontslag op staande voet welk ontslag wij u bij deze geven. (…)”.
2.4.
[verzoeker] kan zich niet met dit ontslag op staande voet verenigen.

3.Het verzoek

3.1.
In het verzoekschrift heeft [verzoeker] de kantonrechter primair verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en Romass te veroordelen tot doorbetaling van loon, met nevenverzoeken. Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht om ten laste van Romass een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,00 bruto. Echter, ter zitting heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat hij in het gegeven ontslag berust. [verzoeker] heeft vervolgens verzocht om toekenning van de billijke vergoeding, alsmede om doorbetaling van zijn loon, met nevenverzoeken.
3.2
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven, en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW.

4.Het verweer

4.1.
Romass verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – aan dat er materialen en gereedschappen uit de bedrijfsbus van [verzoeker] zijn verdwenen, hetgeen een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.2.
Op de hiervoor verkort weergegeven standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend en of Romass moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [verzoeker] .
5.2.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub a BW).
5.3.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
5.4.
[verzoeker] heeft zowel een billijke vergoeding als (door)betaling van het loon verzocht. Artikel 7:681 BW kent echter een keuzemogelijkheid van de werknemer om hetzij vernietiging van de opzegging (met doorbetaling van loon), hetzij toekenning van een billijke vergoeding te verzoeken. Nu [verzoeker] berust in zijn ontslag, gaat de kantonrechter ervan uit dat [verzoeker] om een billijke vergoeding verzoekt. Bovendien is, gelet op de berusting van [verzoeker] in zijn ontslag per 31 juli 2017, geen plaats voor toewijzing van het loon na die datum, in casu gevorderd vanaf 1 augustus 2017.
5.5.
Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer met onmiddellijke ingang opzeggen, indien zich een dringende reden voordoet als bedoeld in artikel 7:678 BW. Volgens deze bepaling worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.6.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (vergelijk ECLI:NL:HR:2012:BV9532).
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.8.
Een ontslag op staande voet is een ultimum remedie, een maatregel die terughoudend moet worden toegepast. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij Romass. Voor de beoordeling van de vraag of het door Romass aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker] bij brief van 31 juli 2017 opgegeven ontslagredenen maatgevend.
5.9.
Uit de ontslagbrief blijkt dat de ontslagreden is gelegen in het feit dat er voor een groot bedrag aan gereedschap en artikelen (inclusief een tablet en een pinapparaat) uit de bedrijfsbus van [verzoeker] is verdwenen, alsmede dat Romass kosten heeft moeten maken voor het laten reinigen van en het laten repareren van beschadigingen aan deze (vrij nieuwe) bedrijfsbus, terwijl [verzoeker] daarop niet wil reageren. Hoewel in de ontslagbrief niet de bewoordingen ‘diefstal’ of ‘verduistering’ behoeven te worden gebruikt, heeft Romass in het geheel geen verwijt aan [verzoeker] gemaakt. Zij heeft slechts algemeen verwoord dat ‘er gereedschap en materialen uit de bedrijfsbus zijn verdwenen’, hetgeen onvoldoende grond vormt voor het aannemen van een dringende reden jegens [verzoeker] .
5.10.
Echter, ook indien ervan uit moet worden gegaan dat Romass wel een verwijt aan [verzoeker] maakt (zoals uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt), kan evenmin het bestaan van een dringende reden worden aangenomen. Immers, ook al zou vast komen te staan dat [verzoeker] goederen uit zijn bedrijfsbus heeft laten verdwijnen, dan heeft Romass in strijd met haar eigen beleid gehandeld. Per e-mailbericht van 21 juli 2017 (derhalve slechts enkele dagen voor de constatering van de verdwenen goederen) heeft Romass nog aan haar werknemers de maatregel bekend gemaakt dat, indien gereedschap door toedoen van een werknemer kwijtraakt, het schadebedrag op het salaris van de betreffende werknemer wordt ingehouden. Hieruit volgt dat ook voor Romass de maatregel van ontslag op staande voet een ultimum remedie is, terwijl dat in onderhavige zaak niet wordt geëerbiedigd. Romass is in onderhavige zaak derhalve te snel overgegaan tot het verlenen van ontslag op staande voet.
5.11
Nu de kantonrechter in het midden laat het antwoord op de vraag of [verzoeker] spullen uit de bedrijfsbus heeft laten verdwijnen, zal aan het door Romass gedane bewijsaanbod – dat daarop betrekking heeft – voorbij worden gegaan.
5.12
De stelling van Romass omtrent de verontreiniging van en de schade aan de bedrijfsbus is onvoldoende onderbouwd. Romass heeft niet onderbouwd waar deze verontreiniging en schade uit bestaat en op welke wijze deze (door toedoen van [verzoeker] ) zijn ontstaan. De door Romass in het geding gebrachte (ongedateerde) factuur voor reparatiewerkzaamheden aan de bedrijfsbus is hiertoe onvoldoende.
5.13
De kantonrechter kan zich bovendien niet aan de indruk onttrekken dat het ontslag op staande voet mede is ingegeven – zo blijkt ook uit de brief van 28 juli 2017 – door meerdere omstandigheden (zoals de ziekmelding van [verzoeker] , het bezoek aan de tandarts zonder toestemming van Romass en het niet-verschijnen op een of meerdere afspraken met Romass). Zoals Romass immers zelf in haar verweerschrift schrijft was ‘de maat vol’. Dat Romass vervolgens op 26 juli 2017 bij [verzoeker] aan huis is geweest om zowel de bedrijfsbus als de bedrijfskleding op te halen, duidt erop dat Romass reeds op dat moment het dienstverband met [verzoeker] wilde beëindigen. Het had echter op de weg van Romass gelegen om daarvoor andere wegen te bewandelen dan (een aantal dagen later) een ontslag op staande voet te verlenen.
5.14.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden, zodat Romass de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Het antwoord op de vraag of [verzoeker] strafbaar dan wel aansprakelijk is voor de uit de bedrijfsbus verdwenen spullen, dient in de daarvoor bedoelde procedures te worden uitgemaakt. Romass dient de daarvoor geëigende wegen te bewandelen.
5.15.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist is, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
5.16.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 3.800,00 bruto. Dit bedrag is gebaseerd op het nog door [verzoeker] te ontvangen loon indien het ontslag op staande voet niet zou zijn verleend. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] was in dat geval namelijk per 1 oktober 2017 van rechtswege geëindigd en niet aannemelijk is dat Romass de overeenkomst met [verzoeker] zou hebben verlengd. Voor toekenning van een hogere billijke vergoeding – zoals verzocht – is, gelet op de laconieke houding van [verzoeker] jegens Romass over de verdwenen goederen, voorafgaand en tijdens deze procedure, geen plaats.
5.17.
Romass zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Romass om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 3.800,00 bruto;
veroordeelt Romass tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 als salaris voor de gemachtigde van [verzoeker] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. van den Boom, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2018, in tegenwoordigheid van mr. V. Hartman als griffier.