Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.4. Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en successierecht die zijn opgelegd aan de erven van [A], [B], [C] en [D]. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende gebonden is aan een vaststellingsovereenkomst waarin afstand is gedaan van het recht op bezwaar en beroep, waardoor het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een nieuw feit, namelijk dat het vermogen van de Liechtensteinse Anstalt nooit in enige aangifte is verantwoord. Dit vermogen wordt fiscaal gezien als vermogen van de vader en moeder van belanghebbende, wat betekent dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overige beroepen ongegrond zijn, omdat de navorderingsaanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2018 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.