ECLI:NL:RBZWB:2018:5171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB 18_1848
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van uitwonendenbeurs door DUO na onderzoek woonadres

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van DUO van 12 februari 2018, waarin zijn uitwonendenbeurs werd herzien en teruggevorderd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan. Eiser, die een MBO-opleiding volgt, stond ingeschreven op het BRP-adres, maar DUO heeft na een huisbezoek op 7 september 2017 geconcludeerd dat hij daar niet woonachtig was. Eiser heeft betoogd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er wel degelijk persoonlijke spullen van hem aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij DUO ligt en dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder WhatsApp-gesprekken en verklaringen van buurtbewoners, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat DUO de uitwonendenbeurs op goede gronden heeft herzien en verklaart het beroep ongegrond. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1848 WSFBSF

uitspraak van 30 augustus 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S.E.C. Veldhof,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs(DUO), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 februari 2018 (bestreden besluit) van DUO inzake de herziening en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. DUO heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser stond vanaf 17 juli 2016 bij de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het adres [adres1] (hierna: BRP-adres). Op dit adres staan ook de broer van eiser en diens echtgenote ingeschreven. Het BRP-adres ligt op een afstand van 266 meter van het ouderlijk adres.
Eiser volgt een MBO-opleiding en ontving van DUO een uitwonendenbeurs. DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiser. In dat kader is op 7 september 2017 een huisbezoek afgelegd aan het BRP-adres. Daarbij was eiser niet aanwezig, maar de hoofdbewoner wel. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 24 september 2017. De conclusie van deze rapportage luidt dat eiser niet woont op het BRP-adres.
Bij besluit van 20 oktober 2017 (primair besluit) heeft DUO het recht van eiser op studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende met ingang van 1 augustus 2016. Volgens DUO is uit onderzoek gebleken dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres. Eiser heeft in totaal € 3.114,10 te veel studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden.
Op 26 oktober 2017 heeft DUO eiser kenbaar gemaakt het voornemen te hebben eiser een boete op te leggen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven. Tegen dit voornemen heeft eiser een zienswijze ingediend. DUO heeft de zienswijze mede opgevat als een bezwaarschrift tegen de herziening en terugvordering van de uitwonendenbeurs.
Bij het bestreden besluit heeft DUO de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
2. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte is in de rapportage ‘Huisbezoek’ opgenomen dat er geen persoonlijke spullen van eiser aanwezig zouden zijn. Eiser heeft weinig persoonlijke eigendommen. De schoolboeken waren nog in bestelling en de overige schoolspullen droeg eiser bij zich. In het dressoir lag een map met administratie, die de hoofdbewoner kennelijk niet heeft gevonden. Bovendien voert eiser veelal zijn administratie via e-mail. Ten aanzien van de aangetroffen kleding staan er tegenstrijdigheden in het rapport. Er is geen bewijs voor de stelling van de controleur dat de kledingstukken van de hoofdbewoner zouden zijn. Er was weldegelijk sprake van een volledige garderobe van eiser. De kamer zag er, anders dan de controleur stelt, wel geleefd uit. Het huishouden werd in gereedheid gebracht voor de komst van het neefje van eiser. Eisers kamer werd ten tijde van het huisbezoek mede gebruikt om babyspullen op te slaan. De hoofdbewoner kon zonder aarzeling verklaren dat eiser naar school was en de schoolboeken waren besteld. Dit is een sterke aanwijzing dat eiser weldegelijk zijn hoofdverblijf op het BRP-adres had. De rapportage is onzorgvuldig tot stand gekomen, geeft blijk van een eenzijdige belangenafweging en de conclusie is onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. Ook het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Eiser legt een aantal screenshots van whats-app gesprekken over, waaruit zijns inziens volgt dat hijzelf, de hoofdbewoner en diens echtgenote regelmatig contact hebben over het huishouden, avondeten en boodschappen doen.
Wettelijk kader
3. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,
uitwonende deelnemer: deelnemer die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Het geschil
4. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor de studerende belastend besluit betreft. In dat geval is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres waarop hij staat ingeschreven rust dan ook in eerste instantie op DUO en niet op eiser. Indien op grond van de door DUO gepresenteerde feiten aannemelijk is dat de betrokkene niet woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van betrokkene de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
5. In opdracht van DUO hebben controleurs onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van eiser. Uit de rapportage ‘Huisbezoek’ blijkt het volgende.
Tijdens het huisbezoek op 7 september 2017 heeft de hoofdbewoner [naam hoofdbewoner] , de broer van eiser, een verklaring afgelegd en is de vermeende kamer van eiser getoond. De hoofdbewoner heeft verklaard dat eiser ongeveer 1,5 tot 2 jaar woonachtig was op het BRP-adres. Hij toonde een aan eiser geadresseerde brief van CZ. Overige administratie kon de hoofdbewoner niet tonen.
De hoofdbewoner heeft de vermeende kamer van eiser getoond. De controleur heeft geconstateerd dat er op het bed een aanzienlijke hoeveelheid kleding lag. Tevens lagen er onderdelen van een kinderwagen op het bed. Naast het bed stond een wasrek, met daarop een zwarte onderbroek die volgens de hoofdbewoner van eiser zou zijn. De hoofdbewoner toonde de controleur twee broeken en drie shirts uit de wasmand die van eiser zouden zijn. In de kledingkast in de kamer lagen geen eigendommen van eiser, maar babyverzorgingsartikelen. De kamer leek volgens de controleur bestemd voor de naderende bevalling van de hoofdbewoonster. Gezien is dat in het linker gedeelte van de kast drie overhemden hingen. In de slaapkamer van de hoofdbewoners zou tevens kleding van eiser liggen, waaronder enkele shirts en twee ‘jeleba’s’. In de badkamer toonde de hoofdbewoner een tandenborstel en enkele verzorgingsproducten. In de hal op de begane grond toonde de hoofdbewoner parfum en schoenen die van eiser zouden zijn.
6
.De rechtbank is met DUO van oordeel dat het op basis van de onderzoeksbevindingen, voldoende aannemelijk is dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet woonachtig was op het BRP-adres. Daarbij is met name van belang dat eiser naar eigen zeggen reeds een jaar op het BRP-adres woonde op het moment van het huisbezoek, maar er weinig tot geen persoonlijke spullen van eiser in de getoonde kamer zijn aangetroffen.
In de kamer is weliswaar een aan eiser geadresseerde brief aangetroffen van zorgverzekeraar CZ. Hieraan kan echter geen doorslaggevende waarde worden toegekend, aangezien zorgverzekeraars gebruik maken van de BRP voor adresgegevens van hun klanten. Ten aanzien van eisers stelling dat zijn overige administratie zich in een dressoir zou bevinden, overweegt de rechtbank dat de hoofdbewoner de controleur hier niet op heeft gewezen tijdens het huisbezoek. Verwacht mag worden dat de hoofdbewoner hier wel van de op de hoogte zou geweest indien eiser daadwerkelijk zijn administratie in het dressoir zou bewaren.
Ook studiemateriaal was niet aanwezig in de getoonde kamer, terwijl eiser naar eigen zeggen wel sinds 2015 zou studeren. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn schoolboeken van voorgaande jaren in de kelder bewaarde. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat de hoofdbewoner hier niet van op de hoogte zou zijn geweest.
Verder is in de getoonde kamer weinig kleding dat tot eiser is te herleiden, aangetroffen. Hoewel er een kast in de kamer aanwezig was, was de kleding van eiser volgens de hoofdbewoner in de slaapkamer van de hoofdbewoners opgeborgen. De kast in de getoonde kamer werd voornamelijk gebruikt voor de opslag van babyverzorgingsartikelen. Bovendien stond in de getoonde kamer een kinderwagen.
Nu verwacht mag worden dat er in een kamer van een student die al een jaar op een adres staat ingeschreven en woonachtig is, persoonlijke, tot de student herleidbare, spullen worden aangetroffen, volgt de rechtbank DUO in het standpunt dat de door de hoofdbewoner van het BRP-adres getoonde kamer niet van eiser was. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. DUO heeft de uitwonendenbeurs van eiser dan ook kunnen herzien.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1146), vindt de herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging in de BRP. Slechts als eiser (onomstotelijk) bewijs levert dat dat wettelijk vermoeden onjuist is, ligt het op de weg van DUO om onder toepassing van de hardheidsclausule van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 af te wijken en over die periode van herziening af te zien.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij wel woonachtig was op zijn BRP-adres heeft eiser in beroep printscreens van met de hoofdbewoners gevoerde whats-app gesprekken overgelegd, waaruit zou zijn af te leiden dat eiser met deze personen gesprekken voerde over huishoudelijke onderwerpen. Anders dan eiser, leidt de rechtbank uit de gevoerde gesprekken niet af dat eiser ook daadwerkelijk op het BRP-adres zou wonen.
Daarnaast heeft eiser in beroep een viertal verklaringen van buurtbewoners overgelegd, die aangeven dat zij eiser dagelijks het BRP-adres zagen verlaten en betreden op meerdere momenten van de dag. Ter zitting heeft de gemachtigde van DUO aangegeven weinig waarde aan deze verklaringen te hechten, nu geen sprake is van authentieke verklaringen maar van vooraf ingevulde verklaringen. Bovendien ontbreekt een kopie van het identiteitsbewijs van de betreffende personen bij de afgelegde verklaringen. Verder is het, mede gelet op de geringe afstand tot de ouderlijke woning, niet onaannemelijk dat eiser regelmatig bij zijn broer op visite kwam en dat de buurtbewoners eiser daardoor bij het BRP-adres hebben gezien. De rechtbank volgt het standpunt van DUO dat aan de overgelegde getuigenverklaringen niet die waarde kan worden toegekend die eiser voor ogen heeft.
8. Ook overigens is eiser er niet in geslaagd om (onomstotelijk) te bewijzen dat hij gedurende de periode voorafgaand aan de vastgestelde overtreding van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 feitelijk wel woonde op zijn BRP-adres. DUO heeft de uitwonendenbeurs vanaf 1 augustus 2016 dan ook op goede gronden herzien en de teveel ontvangen studiefinanciering van eiser teruggevorderd.
Conclusie
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.