Volgens vaste rechtspraak van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:901) houdt exceptieve toetsing van een besluit van algemene strekking, in dit geval een beleidsregel, in dat het besluit onverbindend moet worden verklaard of buiten toepassing blijft indien het in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het bevoegd gezag om de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden, die bij het nemen van een besluit van algemene strekking betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft daarbij overigens ook terughoudendheid te betrachten. De rechtbank is niet gebleken dat het Antennebeleid in strijd is met een wettelijk voorschrift of met een algemeen rechtsbeginsel. Zo is naar het oordeel van de rechtbank het Antennebeleid niet in strijd met artikel 3:11 van de Awb tot stand gekomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat voorafgaand aan het vaststellen van het Antennebeleid het college het ontwerp van het beleid gedurende zes weken voor een ieder ter inzage heeft gelegd, overeenkomstig artikel 3:11 van de Awb. Uit de stukken blijkt dat tijdens de inzagetermijn meerdere zienswijzen zijn ingediend. Het ontwerp van het Antennebeleid is naar aanleiding van deze ingediende zienswijzen en enkele ambtshalve wijzigingen aangepast. Eén van deze ambtshalve wijzigingen betreft de aanpassing van de zoneringskaart, waarbij de zonering ter hoogte van het bedrijventerrein Veertels in Riel is aangepast zodat ook de bedrijven aan de oost- en zuidzijde binnen de zonering zijn komen te liggen. Als gevolg van deze aanpassing is een gedeelte van de groenstrook tussen het bedrijventerrein Veertels en de woongebieden van Riel binnen de zonering komen te liggen en is de zonering dus uitgebreid richting de woongebieden. Het college was echter niet gehouden om het aangepaste Antennebeleid daarom opnieuw ter inzage te leggen. Zo is het een bestuursorgaan toegestaan om een ontwerp naar aanleiding van ingediende zienswijzen of ambtshalve wijzigingen aan te passen. Bovendien is de aanpassing van de zonering ter hoogte van het bedrijventerrein Veertels naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de tekst en de uitgangspunten van het Antennebeleid. Zo is in het Antennebeleid onder meer vermeld dat nieuwe antennemasten in gevoelige gebieden, nabij de woongebieden en/of op hoge cultuur-historisch waardevolle objecten onoverkomelijk zijn om voldoende dekking te kunnen blijven realiseren. Daarnaast is in het Antennebeleid expliciet vermeld dat het is toegestaan om solitaire antennemasten van maximaal 40 meter hoog te plaatsen op het bedrijventerrein Veertels. Het college heeft voldoende onderbouwd dat de aanpassing van de zonering betrekking heeft op een gedeelte van de groenstrook die tot het bedrijventerrein Veertels kan worden gerekend. Bovendien heeft het college ter zitting toegelicht dat de zonering niet is beperkt tot perceelsgrenzen of tot bestemmingsplangrenzen. Dit blijkt ook uit de zoneringskaart, nu niet alleen bedrijfspercelen binnen de zonering zijn gelegen, maar ook de openbare ruimte, zoals de straten en in dit geval dus ook een gedeelte van de groenstrook.
6.3.3Nu de voorziene antennemast is gelegen binnen de zonering geldt volgens het Antennebeleid het ‘ja-mits principe’. Plaatsing is mogelijk, mits wordt voldaan aan de algemene en locatiespecifieke uitgangspunten en de richtlijnen voor welstand.
Als algemene uitgangspunten is in het Antennebeleid aandacht besteed aan de looptijd van het beleid, het plaatsingsplan van providers, het behoud van bestaande vergunningplichtige installaties en antennemasten, nieuwe antennemasten, site-sharing en bereikbaarheid. Als locatiespecifieke uitgangspunten is in het Antennebeleid aandacht besteed aan hoge gebouwen, randen van de kernen, overige locaties, waardevolle natuurgebieden, woongebieden en het gebruik van gemeentegronden.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de stukken, waaronder de bij de aanvraag gevoegde onderbouwing, het primaire besluit en de bestreden besluiten I tot en met III, voldoende onderbouwd dat de voorziene antennemast voldoet aan de algemene en locatiespecifieke uitgangspunten. Zo blijkt uit deze stukken dat site-sharing op de bestaande antennemast van KPN aan de noordzijde van Riel radiotechnisch niet tot de mogelijkheden behoort als gevolg van de beoogde dekking door [belanghebbende1] . Daarnaast is in deze stukken uiteengezet dat plaatsing op een hoog gebouw, te weten de kerk in Riel, dat volgens het Antennebeleid de voorkeur geniet, in dit geval radiotechnisch niet mogelijk is. De rechtbank ziet geen redenen om aan deze conclusies te twijfelen.
6.3.4Met betrekking tot de richtlijnen van welstand zijn in het Antennebeleid uitgangspunten geformuleerd voor het oprichten van een antennemast. Deze uitgangspunten houden onder meer in dat moet worden aangesloten bij bestaande bebouwing of (opgaande) elementen/bosschages, plaatsing zoveel mogelijk uit het zicht of zichtlijnen moet geschieden en de antennemast met bijbehorende voorzieningen in de omgeving moet worden ingepast door zorgvuldige materiaal- en kleurkeuze en/of beplantingen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college de Welstandscommissie heeft verzocht om advies uit te brengen over de voorziene antennemast. Op 16 augustus 2016 heeft de Welstandscommissie de advisering aangehouden, nu de aangeleverde informatie niet toereikend was voor een gefundeerde beoordeling. Op 3 oktober 2016 heeft de Welstandscommissie vervolgens geconcludeerd dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. In het advies heeft de Welstandscommissie opgemerkt dat het wel jammer is dat de betreffende locatie ongeveer op de rand van de zonering ligt. Uit het vervolgoverleg blijkt echter dat een geschikte andere locatie binnen dit gebied niet voorhanden is. Ook is volgens de Welstandscommissie gekozen voor een plaatsing zo dicht mogelijk bij de (achterzijde van de) bedrijfsbebouwing op een zo groot mogelijke afstand van de woonbebouwing aan de [naam locatie2] .
Op grond van vaste rechtspraak van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1383) is het uitgangspunt dat het college, hoewel het niet aan een welstandadvies gebonden is en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van het welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien een advies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd wordt aangevoerd dat het welstandsadvies in strijd is met de geldende criteria. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het advies van de Welstandscommissie aan het verlenen van de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen. In hetgeen eisers 1 tot en met 4 hebben aangevoerd en de second opinion van Pouderoyen ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van het advies. Zo blijkt uit het advies dat aan de hand van de in het Antennebeleid opgenomen uitgangspunten voor welstand is vastgesteld dat de voorziene antennemast voldoet aan redelijke eisen van welstand. Aan de opmerking in het advies dat een andere geschikte locatie niet voorhanden is, kent de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe, nu de Welstandscommissie moet adviseren over het bouwplan op de betreffende locatie zoals dat door [belanghebbende1] is aangevraagd.
6.3.5.Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het oprichten van de voorziene antennemast niet in strijd is met het Antennebeleid.
7. Wat betreft de
alternatievenoverweegt de rechtbank als volgt.
Door eisers 1 tot en met 4 zijn de volgende vier alternatieve locaties aangedragen:
sportpark De Krim;
bedrijventerrein De Veertels, op een locatie verder weg gelegen van de woongebieden;
de omgeving nabij het tennispark;
de omgeving nabij de waterzuivering.
Ter onderbouwing van deze alternatieven hebben zij onder meer gewezen op de second opinion van Pouderoyen en het hiervoor genoemde advies van Schiphorst. De second opinion gaat met name in op de ruimtelijke afwegingen voor het oprichten van de antennemast op een alternatieve locatie. Het advies van Schiphorst gaat in op de radiografische dekking van de alternatieve locaties. In dit advies is door Schiphorst geconcludeerd dat de alternatieve locaties 3 en 4 wat betreft radiografische dekking niet als gelijkwaardig alternatief kunnen worden aangemerkt, omdat deze locaties teveel overlap tonen met de andere masten van [belanghebbende1] . Met een antennemast op de alternatieve locaties 1 en 2 kunnen volgens Schiphorst de problemen met de dekking in Riel worden opgelost. Vanuit radiotechnisch oogpunt is volgens Schiphorst de voorziene locatie ideaal, omdat deze locatie het dichtst bij de dorpskern ligt. Volgens Schiphorst is echter op locaties tot 100 meter zuidelijker dan de voorziene locatie nog steeds sprake van een acceptabele dekking. Ook verder gelegen alternatieve locaties tot 200 meter afstand zijn volgens Schiphorst nog acceptabel, maar zullen wel zorgen voor een lagere internetsnelheid.
Uit vaste rechtspraak van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2800) volgt dat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning kan worden verleend, het bouwplan zoals dat is ingediend het uitgangspunt vormt. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan als doel heeft om de mobiele dekking in de kern Riel te verbeteren. Wat dit doel betreft moet met eventuele alternatieven dan ook een gelijkwaardig resultaat worden bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers 1 tot en met 4 niet aannemelijk gemaakt dat met de alternatieve locaties wat betreft mobiele dekking in Riel een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Zo hebben het college en [belanghebbende1] voldoende onderbouwd dat de voorziene locatie wat betreft verbetering van de mobiele dekking het meest gunstige resultaat heeft. Dit wordt ook door Schiphorst bevestigd, nu in zijn advies is aangegeven dat de voorziene locatie ideaal is voor de radiografische dekking. Nu de alternatieve locaties wat betreft resultaat niet gelijkwaardig zijn, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de vraag of bij de alternatieve locaties sprake is van aanmerkelijk minder bezwaren.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten I tot en met III op dit punt onvoldoende zijn gemotiveerd. Zo wordt in deze besluiten verwezen naar de bespreking van de aangedragen alternatieven in het verweerschrift van het college als reactie op de bezwaren van eisers 1 tot en met 4.
8. Met betrekking tot degezondheidsrisico’svan de voorziene antennemast verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de AbRS van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2518. Daarin heeft de AbRS overwogen dat de Gezondheidsraad in het rapport "Elektromagnetische velden, jaarbericht 2008" van maart 2009 heeft vermeld dat volgens de commissie Elektromagnetische velden er geen aanwijzingen zijn dat blootstelling aan radiofrequente velden in de woonomgeving leidt tot gezondheidsproblemen. Verder is in deze uitspraak verwezen naar de uitspraak van de AbRS van 14 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BG9796, waarin een door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening opgesteld deskundigenbericht wordt genoemd. In dat deskundigenbericht is vermeld dat uit wereldwijde onderzoeken naar de effecten van radiofrequente elektromagnetische velden blijkt dat radiofrequente elektromagnetische velden een nadelig gezondheidseffect kunnen hebben. Bij deze onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen thermische effecten, te weten opwarming, en effecten door geïnduceerde stroom, te weten stimulering van spieren en zenuwen door elektrische stroompjes. Voor deze effecten zijn blootstellingslimieten opgesteld. Wat betreft de effecten op de korte termijn wordt in deze onderzoeken geconcludeerd dat deze niveaus in de woon- en leefomgeving zo goed als nooit voorkomen. Wat betreft de lange termijn wordt in de onderzoeken geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat radiofrequente elektromagnetische velden kanker of andere langetermijneffecten kunnen veroorzaken. Wel zijn er volgens dit bericht wetenschappelijke onzekerheden over de eventuele invloed van het gewijzigde blootstellingspatroon door het sterk toegenomen gebruik van met name mobiele telefonie en de daarmee gepaard gaande GSM- en UMTS-basisstations en over de betekenis van de rapportage van, soms ernstige, gezondheidsklachten. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat deze onzekerheden voor de rijksoverheid aanleiding zijn geweest om een onderzoeksprogramma te starten en dat de Gezondheidsraad hierover een advies heeft uitgebracht met aanbevelingen voor nader onderzoek en het opzetten van een kennis- en onderzoekscentrum. De overheid heeft echter volgens dit bericht nog geen aanleiding gezien om op grond van het voorzorgsbeginsel een lagere grenswaarde vast te stellen voor radiofrequente elektromagnetische velden. De AbRS ziet in de overgelegde stukken en hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat een bestuursorgaan het voormelde standpunt van de Gezondheidsraad niet in redelijkheid aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat de Gezondheidsraad te kennen heeft gegeven dat er bij radiofrequente elektromagnetische velden geen reden is het ALARA-principe niet toe te passen, laat onverlet dat de Gezondheidsraad zijn standpunt over de gevolgen van deze straling, zoals hiervoor weergegeven, niet heeft gewijzigd. Bovendien is volgens de AbRS niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de Gezondheidsraad op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is. De rechtbank ziet in hetgeen eisers 1 tot en met 4 hebben aangevoerd geen aanleiding om inzake de gezondheidsrisico’s op dit moment een ander standpunt dan de AbRS in te nemen. Gelet op het voorgaande kan het standpunt van het college dat een terughoudend beleid ten aanzien van antennemasten wat betreft de gezondheidsrisico’s niet te rechtvaardigen is, niet als onjuist worden aangemerkt.
9. Ook in de overige door eisers 1 tot en met 4 aangevoerde gronden ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de bestreden besluiten I tot en met III onrechtmatig zijn, onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
Zo is de rechtbank niet gebleken dat het oprichten van de voorziene antennemast in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is met betrekking tot de gevreesde waardevermindering van belang dat bij een eventuele waardevermindering een tegemoetkoming in planschade kan worden aangevraagd op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat in dit geval zich dusdanig bijzondere omstandigheden voordoen dat het college op grond van artikel 4:84 van de Awb van het Antennebeleid had moeten afwijken.
Dit betekent dat het college in redelijkheid de aangevraagde omgevingsvergunning voor het oprichten van de antennemast aan [belanghebbende1] heeft kunnen verlenen.
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de beroepen van eisers 1 en eisers 2 ongegrond moeten worden verklaard. Dit betekent dat de bestreden besluiten I en II in stand kunnen blijven. Het beroep van eisers 3 moet gegrond worden verklaard en de rechtbank zal bestreden besluit III vernietigen, voor zover daarbij het bezwaar van [eiser3H] ontvankelijk is verklaard en het bezwaar van [eiser3F] niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal alsnog het bezwaar van [eiser3H] niet-ontvankelijk verklaren en het bezwaar van [eiser3F] ongegrond verklaren. Tot slot moet het beroep van eisers 4 ongegrond worden verklaard.
11. Nu het beroep van eisers 3 gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers 3 te worden vergoed.
12. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1). De overige door eisers 3 genoemde kosten, te weten de deskundigenkosten ter hoogte van een bedrag van € 10.702,45, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit omdat het beroep van eisers 3 niet op inhoudelijke gronden gegrond is verklaard en de gemaakte deskundigenkosten enkel ter ondersteuning van de inhoudelijke beroepsgronden hebben gediend.