4.2Bij het beslissen op verzoeken om dispensatie hanteert de minister de beleidsregels zoals neergelegd in hoofdstuk 7 van het Toetsingskader AVV. Hierin is – voor zover hier van belang – bepaald dat dispensatie van de avv alleen wordt verleend indien vanwege zwaarwegende argumenten toepassing van de bedrijfstak-cao door middel van algemeenverbindendverklaring redelijkerwijze niet kan worden gevergd. Van zwaarwegende argumenten is met name sprake als specifieke bedrijfskenmerken op essentiële punten verschillen van kenmerken van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao (avv-cao) gerekend kunnen worden. Weging van de afzonderlijke arbeidsvoorwaardenpakketten vindt in het kader van een dispensatieverzoek niet plaats. Algemeen uitgangspunt van het Toetsingskader AVV is verder dat een verzoek om dispensatie wordt afgewezen indien dispensatie zich niet verdraagt met de doelstellingen van de Wet AVV. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is.
5. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 april 2018 op het beroep van [eiser1] beslist. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de bedrijfskenmerken van [eiser1] niet dusdanig anders zijn dan van andere payroll-organisaties dat van haar redelijkerwijs niet mag worden gevergd dat zij voldoet aan de [naam cao2] . Voor wat betreft de nadelige gevolgen die het voldoen aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen voor [eiser1] met zich zouden brengen, heeft de rechtbank overwogen dat de [naam cao2] een basis-cao is en dat het [eiser1] vrij staat met haar werknemers voorwaarden overeen te komen die voor de werknemers gunstiger zijn dan de minimumvereisten. Het is alleen niet mogelijk om voorwaarden overeen te komen die de werknemers minder garanties bieden dan op grond van de [naam cao2] is vereist. Voor wat betreft de financiële gevolgen is [eiser1] er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat deze dusdanig zijn dat deze een risico voor haar voortbestaan met zich brengen. [eiser1] heeft tegen deze uitspraak bij de AbRS hoger beroep ingesteld op 4 mei 2018. Op dat beroep is tot op heden nog niet beslist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de beroepsgronden die [eiser1] in de huidige procedures naar voren heeft gebracht gelijkluidend zijn aan de beroepsgronden van [eiser1] in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 16 april 2018. Dat geldt voor zowel de [naam cao2] , als de [naam cao1] . Partijen zijn het er ook over eens, en de voorzieningenrechter stelt dat ook vast, dat de in beide beroepsprocedures voorliggende rechtsvragen dezelfde zijn als die in de beroepszaak waarop al is beslist.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [eiser1] heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank in voornoemde uitspraak en zij zal de beroepen tegen de bestreden besluiten daarom ongegrond verklaren. De voorzieningenrechter volstaat bij haar beoordeling van de beroepen met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 16 april 2018 (ECLI:NL:RBZWB:2018:2457) die als bijlage aan deze uitspraak is gehecht en hiervan onderdeel uitmaakt. 7. Bij beslissing van 18 april 2018 heeft de voorzieningenrechter ordemaatregelen getroffen die erop neer komen dat [eiser1] moet worden behandeld als ware zij in bezit van dispensatie van de besluiten tot avv van de bepalingen van de [naam cao1] en [naam cao2] . In de beslissing is tevens bepaald dat de ordemaatregelen gelden totdat op de verzoeken om voorlopige voorziening is beslist.
Gelet op de gestelde belangen en om het op voorhand aangekondigde hoger beroep in deze zaak niet zinledig te maken, heeft [eiser1] verzocht een voorziening te treffen die erin voorziet dat zij een termijn krijgt om na de uitspraak op dit beroep hoger beroep in te stellen en een voorlopige voorziening te vragen bij de AbRS. Dit om te voorkomen dat met de uitspraak op de beroepen ook de getroffen ordemaatregel vervalt en [eiser1] per direct – of per 18 april 2018 – onder de avv van de bepalingen van de [naam cao1] en de [naam cao2] valt. De minister heeft in zijn reactie van 13 juni 2018 aangegeven hiermee te kunnen instemmen.
De voorzieningenrechter zal daarom op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening treffen die inhoudt dat de getroffen ordemaatregelen worden verlengd en daarmee van kracht blijven tot vier weken na de bekendmaking van de uitspraak op de beroepen.
8. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 7 is overwogen, treft de voorzieningenrechter de voorziening dat de met ingang van 18 april 2018 getroffen ordemaatregelen van kracht blijven tot vier weken na deze uitspraak teneinde [eiser1] in de gelegenheid te stellen hoger beroep in te stellen en onverwijld een voorlopige voorziening te vragen bij de AbRS.
9. Nu de beroepen ongegrond zijn verklaard, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het door [eiser1] betaalde griffierecht.