4.3Het oordeel van de rechtbank
Op donderdag 27 oktober 2016 omstreeks 20.00 uur vond op de Bredaseweg te Tilburg een ongeval plaats tussen een personenauto, Volkswagen Polo kenteken [kenteken] , en twee voetgangers. De voetgangers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ten gevolge hiervan overleden.
De bewuste avond reed verdachte als bestuurder in deze personenauto. Hij heeft hierover verklaard dat hij die avond op de Schouwburgring in de richting van de verkeerslichten richting de Bredaseweg reed en stopte op de rijstrook om rechtsaf te slaan naar de Noordhoekring. Toen de verkeerslichten groen werden, besloot verdachte alsnog rechtdoor te gaan. Hij haalde hierbij een bus rechts in, die links van hem voorgesorteerd stond om rechtdoor richting de Bredaseweg te gaan. Verdachte weet niet hoe hard hij op dat moment reed. Hij heeft ook niemand zien oversteken en heeft ook geen fietser gezien.
Naar aanleiding van het ongeval werd forensisch onderzoek verricht. Daarbij werd het volgende vastgesteld.
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Bredaseweg ter hoogte van huisnummer [nummer] , gelegen binnen de bebouwde kom van Tilburg. Ter plaatse was de Bredaseweg aangeduid als voorrangsweg en gold een maximum snelheid van 50 km per uur.De Bredaseweg bestond uit één rijbaan, die door middel van een onderbroken as-markering was verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor het verkeer in beide richting met aan weerszijden van de rijbaan een fietsstrook in een afwijkende kleur, die door middel van een onderbroken deelstreep van de rijbaan is gescheiden. De plaats van het ongeval maakt deel uit van het centrum van Tilburg en op het moment van de aanrijding waren de winkels geopend in verband met koopavond.Het was die avond helder en droog. Op het moment van de aanrijding was het donker. De wegsituatie en/of inrichting van de weg werd niet belemmerd door vaste obstakels. De straatverlichting was in werking en straalde neutraal licht uit.
De bewuste avond werden er beelden gemaakt door het camerasysteem van stadsbus 775 en door het camerasysteem van café [naam 1] . Stadsbus 775 reed die avond over de Schouwburgring te Tilburg komende uit de richting van het stadhuisplein en gaande via de Bredaseweg in de richting van de Ringbaan West. Stadsbus 775 had een deel van de route van de Volkswagen Polo vastgelegd met camerabeelden. Daarop is onder meer te zien dat de stadsbus ter hoogte van café [naam 1] op de Bredaseweg stopte omdat de vrouwelijke voetganger op de rechterrijstrook lag. De bewakingscamera van café [naam 1] was deels op de Bredaseweg gericht en op de beelden daarvan stond de Volkswagen Polo ook op beeld.Deze beelden zijn bekeken en onderzocht door het NFI.Onderzoek heeft ertoe geleid dat de gemiddelde snelheid van de auto, zichtbaar in de camerabeelden van het camerasysteem van de bus gecombineerd met camerabeelden van het camerasysteem van café [naam 1] over een traject van ongeveer 155 meter, werd vastgesteld op minimaal 72 km per uur. Dit was het traject vanaf het einde van de voorsorteerstrook tot café [naam 1] .
Ook is er onderzoek verricht naar de werpafstand.De werpafstand van slachtoffer [slachtoffer 2] werd gemeten in een tekenprogramma en dit betrof vanaf de plaats ongeval 30 meter. Vastgesteld werd dat deze werpafstand werd verkregen bij snelheden welke statistisch tussen de 60 km per uur en 78 km per uur liggen. De werpafstanden van 30 meter werden bij botsproeven daadwerkelijk verkregen bij snelheden rond de 70 km per uur.
Er waren die avond meerdere personen die verdachte hebben zien rijden. Zij zijn als getuigen gehoord. Getuige [naam 2]fietste die avond op de Bredaseweg en heeft verklaard dat zij werd ingehaald door een donkerkleurige auto die hard reed. Getuige dacht nog: “Als iemand oversteekt is het afgelopen”. Getuige [naam 3]schatte de gemiddelde snelheid van de Volkswagen Polo op de Bredaseweg op 60 à 70 km per uur. Getuige [naam 4]schatte de snelheid van de auto op ongeveer 70 km per uur.
De rechtbank is, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval minimaal 72 km per uur reed waar 50 km per uur was toegestaan. De onderzoeken vinden steun in de verklaringen van genoemde getuigen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De verdediging heeft deze vastgestelde snelheid ook niet betwist.
Naast het feit dat verdachte met te hoge snelheid op de Bredaseweg heeft gereden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet voldoende zijn aandacht op de weg heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op basis van de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de slachtoffers, de schade aan de Volkswagen Polo, de camerabeelden en het onderzoek door het NFI is door verbalisanten [naam 5] en [naam 6] het volgende vastgesteld.
Aan de hand van het vergelijkend glas-, vezel- en textielonderzoek van het NFIis onder meer vastgesteld dat mevrouw [slachtoffer 2] een vleeswond had aan de binnenzijde van het rechterbovenbeen. Aan een uitstekend onderdeel aan de linker voorzijde bij de wielkast van de Volkswagen Polo werd een stukje op lichaamsweefsel gelijkend materiaal aangetroffen waarvan werd vastgesteld dat celmateriaal hierin afkomstig kon zijn van slachtoffer [slachtoffer 2] . Tevens werd in een stukje glas van de buitenzijde van de voorruit een op huidweefsel gelijkend materiaal aangetroffen waarvan werd vastgesteld dat het celmateriaal hierin afkomstig kon zijn van slachtoffer [slachtoffer 1] . Op basis van onder meer deze bevindingen is geconcludeerd dat het passend is dat de slachtoffers van links werden aangereden door de Volkswagen Polo en dat mevrouw [slachtoffer 2] zich links van het voertuig bevond toen zij geraakt werd, terwijl de heer [slachtoffer 1] voor het eerst geraakt werd door de voorbumper van de Volkswagen
Op de rijbaan en het trottoir van de Bredaseweg werd een glassplinterveld waargenomen. De aanvang van dit glassplinterveld werd aangemerkt als spoor en voorzien van nummerschild 0.Gelet op de positie en het verloop van het glassplinterveld was dit spoor passend bij het scenario dat de botsing had plaatsgevonden voor aanvang van het glassplintersveld, op de rechterrijstrook.
Het Team Forensische Opsporing komt tot de volgende toedracht:
De bestuurder van de Volkswagen Polo heeft gereden over de Schouwburgring te Tilburg
komende uit de richting vanaf het Stadhuisplein en gaande in de richting van de
Ringbaan West. De beide voetgangers bevonden zich aan de noordzijde van de Bredaseweg
ter hoogte en aan de overzijde van Café [naam 1] . Zij hadden het voornemen om de
rijbaan over te steken in zuidelijke richting. De Volkswagen Polo stopte voor het rode
verkeerslicht voor het kruispunt met de Noordhoekring te Tilburg naast stadsbus 775. De
Volkswagen Polo stond hierbij op de voorsorteerstrook voor het rechts afslaand verkeer gaande in de richting van de Noordhoekring. Bij groen licht trok de Volkswagen Polo op, maar volgde niet de aangegeven rijrichting en reed rechtuit de Bredaseweg op met een gemiddelde minimale snelheid van 43 km per uur en de gemiddelde maximale snelheid
57 km per uur in de richting van de Ringbaan West. Ter hoogte van café [naam 1] staken de voetgangers de rijbaan van rechts naar links over, gezien vanuit de Volkswagen Polo. Op het moment dat de voetgangers zich op de rechterrijstrook bevonden, reed de Volkswagen Polo daar met een minimale gemiddelde snelheid van 72 km/h. Hierop botste de Volkswagen Polo met de voorzijde tegen de linkerzijde van de beide voetgangers.
Getuige [naam 2]heeft over de positie van de slachtoffers verklaard dat zij twee mensen op de weg zag staan die aan het kijken waren of ze over konden steken. Ze stonden halverwege op de rijstrook, misschien iets meer naar het trottoir. Dit was op de rijstrook aan de zijde van de begraafplaats. Getuige zag ze twijfelend kijken of ze konden oversteken. Ze stonden namelijk wat voorovergeleund. Het volgende moment zag getuige dat de mensen werden aangereden.
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval op de eigen weghelft, te weten de rechterrijstrook, reed. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de slachtoffers zich op het moment van het ongeval ook op deze rijstrook bevonden. Dit blijkt niet alleen uit het forensisch onderzoek, maar ook getuige [naam 2] heeft dit verklaard. Dit in samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat kan worden vastgesteld dat zowel verdachte als de slachtoffers zich op de rechterrijstrook bevonden. De looprichting van de slachtoffers, namelijk of zij nu vanuit de Volkswagen Polo bezien van rechts naar links of van links naar rechts liepen, maakt dit niet anders.
Verdachte heeft verklaard niemand op de weg te hebben gezien. Uit het gegeven dat de slachtoffers zich op de rijstrook bevonden waar verdachte reed en verdachte de slachtoffers niet eerder heeft opgemerkt dan op het moment van aanrijden, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte zijn aandacht niet voldoende op de weg heeft gehad. Immers bij voortdurende aandacht op de weg had verdachte de slachtoffers op zijn rijstrook op enig moment wel op moeten merken. Slachtoffer [slachtoffer 2] is immers in aanraking gekomen met de wielkast linkerzijde van de Volkswagen terwijl de Volkswagen op de eigen rijstrook reed volgens getuige [naam 2] . Dat verdachte zijn aandacht niet op de weg had, blijkt tevens uit het feit dat verdachte ook onder meer getuige [naam 2] niet heeft opgemerkt. Dit terwijl getuige [naam 2] op de fiets even daarvoor door verdachte werd ingehaald.
Verdachte heeft als gevolg van het niet voldoende de aandacht op de weg te richten, ook niet op tijd kunnen remmen dan wel uit kunnen wijken ten einde het ongeval te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het causaal verband tussen het verkeerd voorsorteren en het ongeval. Niet is gebleken dat deze gedraging in enige mate heeft bijgedragen aan het ongeval.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft, en zo ja in welke mate, aan het verkeersongeval.
Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op donderdagavond 27 oktober 2016 omstreeks