ECLI:NL:RBZWB:2018:3697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB 17_6375
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 11 augustus 2017, waarin zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd herzien. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die al sinds 1990 een WAO-uitkering ontving, was van mening dat zijn gezondheidsproblemen niet adequaat waren beoordeeld door het UWV. Tijdens de zitting op 15 maart 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij medische informatie heeft ingediend ter ondersteuning van zijn claim dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan door het UWV vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 april 2017 op 55 tot 65% had vastgesteld, wat eiser betwistte. De rechtbank heeft de medische rapportages van de artsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de conclusies van de artsen niet onjuist waren. Eiser had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat de functies die aan eiser werden aangeboden, binnen zijn belastbaarheid lagen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 55 tot 65% heeft vastgesteld en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 juni 2018, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6375 WAO

uitspraak van 14 juni 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 augustus 2017 (bestreden besluit) van het UWV over de herziening van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 maart 2018. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen medische informatie in te dienen bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 23 maart 2018 van eiser medische gegevens ontvangen. Het UWV heeft hierop gereageerd met de brief van 10 april 2018.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij het willen laten weten als zij op een zitting willen worden gehoord. Eiser heeft niet gereageerd. Het UWV heeft met de brief van 24 april 2018 laten weten dat het toestemming geeft voor het achterwege laten van een tweede zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek op 30 mei 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als isoleerder. Het UWV heeft aan hem een WAO-uitkering toegekend met ingang van 21 april 1990. Eiser is daarnaast blijven werken als isoleerder. De WAO-uitkering was vanaf 2000 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Eiser heeft zich, vanuit een situatie van werkloosheid, voor het werk als isoleerder op 10 juni 2014 ziek gemeld vanwege jarenlange vermoeidheid en zware benen. Vanaf 1 september 2014 ontving eiser naast de WAO‑uitkering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Met het besluit van 20 februari 2017 heeft het UWV met ingang van 17 juni 2016 de WAO‑uitkering van eiser herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
Met een ander besluit van 20 februari 2017 (primair besluit) heeft het UWV de WAO‑uitkering van eiser met ingang van 21 april 2017 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en heeft het de WAO-uitkering met ingang van 21 april 2017 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65% .
2. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 april 2017 heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
3. Eiser voert aan dat zijn gezondheidsproblemen genegeerd worden. In de medische rapportage staat niet dat hij onder behandeling is bij de cardioloog. Het onderzoek door de cardioloog is afgerond op 25 juli 2017. Dit had ook bij de beoordeling moeten worden betrokken.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gegevens overgelegd van de cardioloog.
4. Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen (artikel 18 van de WAO).
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
5.1
De medische grondslag van het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rapportage van de arts is ondertekend door een verzekeringsarts.
De arts heeft eiser gezien op het spreekuur van 19 december 2016 en het dossier bestudeerd. De arts heeft gerapporteerd dat de medische situatie is veranderd ten opzichte van de laatste beoordeling in het kader van de WAO in november 2016. Eiser claimt op het moment van het onderzoek vermoeidheid, lichamelijke klachten, problemen met het gehoor, piekeren en verminderde concentratie. Hij ervaart belemmeringen bij staan, lopen, tillen, horen en onthouden van dingen. Eiser is vanaf 19 december 2016 belastbaar met beperkingen. Hij is aangewezen op werkzaamheden zonder trillingsbelasting op rug en benen, zonder bovennormale blootstelling aan stof, rook, gassen, dampen, tocht en extreme koude en warmte. Er moet rekening worden gehouden met een beperkt zicht en gehoor. Ook moeten frequente storingen en onderbrekingen, deadlines en productiepieken en conflicthantering worden vermeden. Eiser is ook beperkt voor frequent of ver buigen, zwaar duwen, trekken, tillen en dragen, frequent zware lasten hanteren, langdurig aaneengesloten lopen, staan of zitten, frequent traplopen of klimmen en langdurig aaneengesloten geknield/gehurkt of gebogen/getordeerd actief zijn.
De arts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 december 2016.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gezien op de hoorzitting van 21 april 2017 en informatie ingewonnen bij de behandelend chirurg [naam chirurg] .
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 juni 2017 gerapporteerd dat eiser zich zwaarder beperkt acht vanwege klachten van zijn longen, bloedvaten, hypertensie, rug, visus en psyche. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om de medische grondslag van het primaire besluit te wijzigen. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij meer beperkt is dan waarvan bij de totstandkoming van het primaire besluit is uitgegaan. De arts was op de hoogte van eisers klachten ten aanzien van de longen, knie, rug, hoge bloeddruk, het luie oog, oorsuizen en neerslachtigheid. De longafwijkingen zullen niet verbeteren, maar de longarts vond maar matige afwijkingen (COPDGOLD II). Uit de informatie van de chirurg blijkt dat er geen duidelijke afwijkingen worden gevonden aan de bloedvaten van de benen.
5.2
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1269) aan rapporten opgesteld door artsen van het UWV een bijzondere waarde toekomt, in die zin dat het UWV zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies volgen uit wat gerapporteerd is. Maar dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet aantastbaar zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, dat de conclusies niet volgen uit wat gerapporteerd is, of dat de beoordeling die in de rapporten is gegeven onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, of dat de conclusies niet volgen uit wat gerapporteerd is, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben het dossier van eiser bestudeerd. De arts heeft eiser zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting. Naar aanleiding van eisers opmerking tijdens de hoorzitting dat hij op 25 april 2017 de uitslag zou krijgen van een vaatonderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie over dat onderzoek opgevraagd bij de behandelend chirurg. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee over een voldoende inzicht in de medische situatie van eiser.
5.4
Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de artsen van het UWV bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank stelt daarbij voorop dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid. Met name blijkt uit de rapportages van de artsen van het UWV dat zij op de hoogte waren van eisers rug-, long-, knie, vaat- en spanningsklachten. Ook waren zij bekend met het oorsuizen en de hoge bloeddruk. Uit de rapportages blijkt niet dat eiser bij de arts of verzekeringsarts bezwaar en beroep specifiek heeft aangegeven dat hij ten tijde in geding onder behandeling was bij een cardioloog.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit de kaart met afspraken in het ziekenhuis niets blijkt over eisers medische situatie en zijn beperkingen voor arbeid. Uit de brief van de cardioloog blijkt niet van hartafwijkingen. De rechtbank onderschrijft in dit verband de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 april 2018. De uitdraai van de gegevens van de huisarts beslaat de periode juni 2011 tot en met augustus 2014. Deze informatie gaat dus niet over de datum in geding 21 april 2017.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 22 december 2016.
6.1
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Rekening houdend met de FML heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor eiser geschikte functies. Volgens de arbeidsdeskundige is eiser 50,84% arbeidsongeschikt.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat eiser 59,39% arbeidsongeschikt is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (Sbc-code 264122), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (Sbc-code 271093) en produktiemedewerker machinaal inpakken (Sbc-code 111175).
6.2
De rechtbank heeft de belasting van de geduide functies vergeleken met de FML en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden.
6.3
Op basis van de inkomsten die eiser hiermee zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om die indeling onjuist te achten.
7. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 april 2017 heeft vastgesteld op 55 tot 65%
.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
8. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.