In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 11 augustus 2017, waarin zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd herzien. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser, die al sinds 1990 een WAO-uitkering ontving, was van mening dat zijn gezondheidsproblemen niet adequaat waren beoordeeld door het UWV. Tijdens de zitting op 15 maart 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij medische informatie heeft ingediend ter ondersteuning van zijn claim dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan door het UWV vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 april 2017 op 55 tot 65% had vastgesteld, wat eiser betwistte. De rechtbank heeft de medische rapportages van de artsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de conclusies van de artsen niet onjuist waren. Eiser had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat de functies die aan eiser werden aangeboden, binnen zijn belastbaarheid lagen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 55 tot 65% heeft vastgesteld en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 juni 2018, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.