ECLI:NL:RBZWB:2018:3646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
BRE 18_9
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na wijziging werkdatum door UWV

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat op 22 november 2017 is genomen, met betrekking tot de herziening en terugvordering van zijn WW-uitkering. Eiser was van mening dat het UWV ten onrechte zijn eerste werkdag had gewijzigd van 15 mei 2017 naar 1 mei 2017, en dat hij recht had op een WW-uitkering over de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 mei 2017. De rechtbank heeft op 9 mei 2018 een zitting gehouden, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 15 mei 2017 is gaan werken en dat zijn inkomsten in de maand mei 2017 hoger waren dan 87,5% van zijn maandloon. Dit betekent dat hij geen recht meer had op een WW-uitkering vanaf 1 mei 2017. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de inconsistentie in de toepassing van de regels door het UWV, niet gegrond bevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht heeft besloten tot herziening van de WW-uitkering en dat de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag van € 1.158,74 gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 juni 2018 door rechter mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. van Sambeek. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/9 WW

uitspraak van 12 juni 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 november 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake de herziening en terugvordering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 mei 2018. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een WW-uitkering.
Bij besluit van 9 augustus 2017 (primair besluit I) is eiser is bericht dat zijn WW-uitkering wordt beëindigd met ingang van 1 mei 2017, omdat uit de gegevens van het UWV blijkt dat zijn inkomsten over deze maand hoger zijn dan 87,5% van het maandloon.
Bij besluit van eveneens 9 augustus 2017 (primair besluit II) is eiser bericht dat zijn WW-uitkering over de maand mei 2017 wordt herzien. Gebleken is dat eiser over die maand meer inkomsten heeft gehad dan hij heeft doorgegeven. Het bedrag dat eiser in die maand te veel aan WW-uitkering heeft ontvangen, € 1.158,74 bruto, dient hij terug te betalen. Eiser zal nog bericht ontvangen over het daadwerkelijk terug te betalen bedrag.
Tegen beide primaire besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 20 november 2017 vond de hoorzitting plaats.
Op 6 oktober 2017 heeft het UWV aan eiser een aanmaning gestuurd naar aanleiding van het primaire besluit II. Eiser is verzocht het nog openstaande bedrag van € 751,14 vóór 20 oktober 2017 terug te betalen.
Op 13 november 2017 heeft het UWV een dwangbevel gestuurd omdat eiser het openstaande bedrag nog niet heeft betaald. Het bedrag is verhoogd met aanmanings- en buitengerechtelijke kosten. Eiser is verzocht in totaal € 924,- te betalen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is op 15 mei 2017 gaan werken voor [naam werkgever]. Op grond van artikel 20 van de WW eindigt het recht op uitkering met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin iemand niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt. Eisers maandloon was (€ 82,90 x 21,75 uitkeringsdagen = ) € 1.803,08. Dit betekent dat eiser geen recht meer heeft op WW indien zijn inkomen per maand meer dan € 1.577,70 (1.803,08 x 87,5%) bedraagt. Zijn inkomsten in de maand mei 2017 zijn vastgesteld op € 1.685,45 (€1.560,60 x 1,08). Dit is meer dan 87,5% van het maandloon. Daarom is terecht besloten dat eiser met ingang van 1 mei 2017 geen recht meer heeft op WW. Dat eiser pas op 15 mei 207 is begonnen met werkzaamheden doet daar niet aan af. Eisers verwijzing naar de website van het UWV betreft een andere situatie, namelijk de ingangsdatum van de WW en niet de situatie dat iemand gaan werken en meer dan 87,5% van het maandloon verdient. Door de beëindiging van de WW-uitkering met ingang van 1 mei 2017 heeft eiser meer WW ontvangen dan waar hij recht op heeft. Het UWV is verplicht het te veel ontvangen bedrag terug te vorderen. In totaal is € 1.158,74 teruggevorderd. Dit komt overeen met de bruto WW-uitkering en de toeslag die eiser heeft ontvangen over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2017. Er zijn geen dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien.
2. Eiser voert, samengevat, aan dat het UWV ten onrechte en ongevraagd zijn eerste werkdag heeft veranderd van 15 mei 2017, zoals hij zelf heeft doorgegeven, naar 1 mei 2017. Eiser is niet eerder dan 15 mei 2017 weer gaan werken. Eiser meent dat hij daarom over de periode van 1 mei 2017 tot en met 14 mei 2017 recht heeft op een WW-uitkering. Dit staat ook op de website van het UWV. Tevens is het UWV inconsistent in het toepassen van de eigen regels. Bij eerdere besluiten van het UWV om het maandinkomen vast te stellen, werd uitgegaan van de datum van de betaling als leidende factor voor het toekennen van een transactie aan een bepaalde maand. Eiser vindt het logischer dat inkomsten over een bepaalde maand ook tot die maand moeten behoren.
3. In artikel 20, eerste lid, onder c, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt.
Op grond van artikel 22a van de WW gaat het UWV over tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van een WW-uitkering indien ten onrechte of tot een hoog bedrag uitkering is verleend doordat de uitkeringsgerechtigde zijn inlichtingenplicht, neergelegd in artikel 25 van de WW, niet of niet behoorlijk is nagekomen. Het UWV kan hiervan geheel of gedeeltelijk afzien in geval van dringende redenen.
In artikel 47, eerste lid, van de WW is bepaald dat de uitkering op grond van deze wet per kalendermaand bedraagt:
a. 0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
In artikel 47, tweede lid, van de WW is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur bepaald wordt wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
In artikel 4:1, eerste lid, van het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten (AIS) is onder meer bepaald dat inkomen voor de toepassing van de WW wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
In het zevende lid van dit artikel is bepaald dat verweerder het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, kan toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.
In het negende lid van dit artikel is bepaald dat inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken wordt geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt.
In het tiende lid van dit artikel is bepaald dat het inkomen in dienstbetrekking bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert, wordt vermenigvuldigd met 108/100.
In het elfde lid van dit artikel is bepaald dat verweerder het inkomen op een andere wijze kan vaststellen indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Niet in geschil is dat eiser met ingang van 15 mei 2017 werkzaamheden is gaan verrichten voor [naam werkgever]. en daarmee € 1.803,08 aan inkomsten in deze maand heeft gegeneerd. Op grond van artikel 20 van de WW bestaat, kort gezegd, geen recht op een WW-uitkering indien een betrokkene over de betreffende maand méér inkomen geniet dan 87,5% van zijn maandloon. Dat betekent dat eiser over de maand mei 2017 geen recht op heeft op WW, indien zijn inkomsten in die maand hoger zijn dan € 1.577,70 (€ 1.803,08 x 87,5%). Het UWV heeft eisers inkomsten over de maand mei 2017 vastgesteld op € 1.685,45. Het UWV heeft zich bij de berekening van die inkomsten gebaseerd op gegevens uit Suwinet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie onder meer de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, volgt dat het UWV mag uitgaan van die gegevens. Uit die gegevens blijkt dat [naam werkgever]. over de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2017 een SV-loon van €1.560,60 heeft doorgegeven. Wanneer bij het SV-loon de vakantiebijslag wordt opgeteld (op grond van artikel 4:1, tiende lid, van het AIS), zijn de inkomsten over de maand mei 2017 € 1.685,45. Het UWV heeft aldus terecht vastgesteld dat dit méér bedraagt dan 87,5% van het maandloon. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat het UWV de bepalingen van het AIS onjuist heeft toegepast of bij de vaststelling van eisers inkomsten is uitgegaan van een onjuist SV-loon.
4.3
Het voorgaande betekent dat eiser op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, van de WW over de maand mei 2017 geen recht heeft op een WW-uitkering. Het UWV is dan ook naar het oordeel van de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, terecht over gegaan tot herziening van het besluit tot toekenning van de aan eiser verstrekte WW-uitkering.
4.4
Uit het voorgaande blijkt dat de uitbetaling van de WW-uitkering aan eiser over de maand mei 2017 onverschuldigd is geschied. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a van de WW onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd. Het UWV is daarom terecht overgegaan tot terugvordering van de aan eiser verstrekte WW-uitkering over maand mei 2017.
4.5
Van dringende redenen om van herziening en terugvordering af te zien is niet gebleken. Het bestreden besluit is dan ook terecht genomen. Dat eiser van mening is dat het UWV de hier gehanteerde berekeningstechniek ook op andere – hier niet in geding zijnde – besluiten had moeten toepassen, maakt het voorgaande niet anders. De overige gronden behoeven geen bespreking.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.