In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2018 uitspraak gedaan over de verzuimboeten die zijn opgelegd aan belanghebbende B.V. wegens het niet tijdig indienen van vennootschapsbelastingaangiften voor de jaren 2011 tot en met 2015. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen die betrekking hebben op de jaren 2011, 2012 en 2013, omdat de beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot ambtshalve vermindering geen rechtsmiddelen openstelden. Voor de jaren 2014 en 2015 oordeelde de rechtbank echter dat zij wel bevoegd was, aangezien de beroepen gericht waren tegen uitspraken op bezwaar van de inspecteur.
De rechtbank matigde de verzuimboeten voor de jaren 2014 en 2015, die oorspronkelijk waren vastgesteld op € 2.639 per jaar, tot € 1.639 per jaar. Dit gebeurde op basis van bijzondere omstandigheden, waaronder de financiële situatie van belanghebbende en de adequate administratie die zij had gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boeten in beginsel terecht waren, maar dat de omstandigheden van het geval aanleiding gaven tot matiging. De rechtbank veroordeelde de inspecteur ook in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.500 en gelastte de terugbetaling van het griffierecht van € 333 aan belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van belastingaangiften en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen, maar erkent ook dat er ruimte is voor matiging van boetes in bijzondere gevallen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.