Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in de Verenigde Staten, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015, waarbij de inspecteur geen persoonsgebonden aftrek in aanmerking had genomen. Dit was het gevolg van een wetswijziging per 1 januari 2015, die de regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen introduceerde, en de eerdere keuzeregeling voor binnenlandse belastingplichtigen verving.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, die niet in een van de landen woont die onder de nieuwe regeling vallen, niet in aanmerking komt voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige. De rechtbank verwierp het argument van de belanghebbende dat deze wetswijziging discriminerend was, en stelde vast dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van fiscale wetgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van verboden discriminatie op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, en benadrukte dat de wetgever bewust had gekozen voor de nieuwe regeling, waarbij de mogelijkheid voor belastingplichtigen in het buitenland om als binnenlands belastingplichtige te worden behandeld, was beperkt. De rechtbank merkte op dat de inspecteur de belanghebbende terecht niet als kwalificerend buitenlands belastingplichtige had aangemerkt, en dat de belanghebbende geen recht had op persoonsgebonden aftrek. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.