Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers ontvingen vanaf april 2017 een AIO-aanvulling. De Svb heeft eisers bij brief van 22 mei 2017 gevraagd om de nummers van hun Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) te verstrekken, omdat er onderzoek werd gedaan naar inkomsten en vermogen buiten Nederland. Omdat eisers op die brief niet hebben gereageerd, zijn zij bij brief van 28 juni 2017 nogmaals gevraagd om hun CIN-nummers door te geven. Daarbij zijn zij erop gewezen dat hun AIO-aanvulling minder kan worden of stopt, als zij niet of niet op tijd reageren.
Omdat eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt, is hun AIO-aanvulling bij besluit van 21 juli 2017 (primair besluit I) opgeschort per 17 juli 2017. Aan eisers is meegedeeld dat als zij uiterlijk 18 augustus 2017 alsnog hun CIN-nummers verstrekken hun AIO-aanvulling weer zal worden uitbetaald.
Omdat eisers ook toen hun CIN-nummers niet hebben verstrekt, is hun AIO-aanvulling bij besluit van 24 augustus 2017 (primair besluit II) ingetrokken met ingang van 17 juli 2017. Het teveel uitbetaalde bedrag van € 42,48 wordt van eisers teruggevorderd.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Volgens hen is het niet duidelijk welke bijzondere aanleiding er was om nader onderzoek te doen naar vermogen in Marokko. Voor zover daarvoor al een gegronde reden voor is, ligt het in de rede om het onderzoek direct te richten op het woningbezit in Marokko in plaats van indirect op het CIN-nummer. Volgens eisers is het bovendien niet duidelijk waarom het onderzoek noodzakelijkerwijs met het CIN-nummer moet gebeuren, omdat dat niet noodzakelijk is voor het instellen van een nader onderzoek naar woningbezit. Het CIN-nummer geeft bovendien toegang tot een groot aantal gegevens die voor het onderzoek niet relevant zijn. Dat terwijl het verzoek om informatie ingevolge artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) in verhouding moet staan tot het beoogde doel. Eisers zien dan ook niet in waarom zij de medewerkingsplicht hebben geschonden door te weigeren hun CIN-nummers te verstrekken.
3. Artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 47a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalde dat de Svb tot taak heeft het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de artikel 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van toepassing zijn op de uitvoering van de taak bedoeld in het eerste lid door de Svb, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college het besluit tot toekenning van bijstand na het verstrijken van deze termijn kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de Svb de AIO-aanvulling van eisers heeft kunnen opschorten en intrekken. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat eisers de op hen rustende medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet hebben geschonden door te weigeren hun CIN-nummers te verstrekken. Op 26 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hierover verschillende uitspraken gedaan (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:808). In die uitspraken wordt onder andere ingegaan op de standpunten die ook eisers in hun zaken hebben ingenomen. De CRvB komt in die uitspraken tot de conclusie dat de weigering om een CIN-nummer te verstrekken een schending van de medewerkingsplicht, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet, oplevert en dat de Svb daarom bevoegd was de AIO-aanvulling op te schorten en in te trekken. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om daar in hun geval anders over te oordelen. 5. Zo heeft de CRvB geoordeeld dat de onderzoeksbevoegdheid van artikel 53, zesde lid, van de Participatiewet steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle AIO-gerechtigden. Daarvoor is, anders dan eisers stellen, geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden voor vereist. Dat betekent dat de Svb een onderzoek mocht instellen naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende AIO-aanvulling, zonder dat daarvoor een bijzondere aanleiding nodig was.
6. Ter zitting hebben eisers het standpunt ingenomen dat het in te stellen onderzoek in Marokko in strijd is met de gestelde voorwaarden in artikel 30a van het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid. De CRvB heeft daarover echter geoordeeld dat dit artikel geen grondslag biedt voor de opvatting dat de daarin opgenomen eisen hebben te gelden als kwaliteitseisen waaraan moet zijn voldaan om in Marokko verkregen onderzoeksgegevens te mogen gebruiken bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende AIO-aanvulling.
7. Verder heeft de CRvB geoordeeld dat het CIN-nummer nodig is voor het doen van onderzoek naar onroerende zaken in Marokko, omdat het kan worden gebruikt ter verificatie van de door eisers verstrekte informatie en ter identificatie van de juiste persoon. In Marokko is het vaak niet mogelijk om onomstotelijk de identiteit van iemand vast te stellen op basis van een naam en een geboortedatum. Het CIN-nummer daarentegen biedt direct en zonder twijfel uitsluitsel over de identiteit en is voor identificatie van de juiste persoon onmisbaar. Verder vergemakkelijkt het gebruik van het CIN-nummer het onderzoek, omdat officiële registraties daar vaak op zijn gebaseerd. Ondanks dat voorafgaand aan het in te stellen onderzoek nog niet vaststaat of het CIN-nummer gebruikt gaat worden, kan tijdens het onderzoek blijken dat het CIN-nummer nodig is. Het pas op dat moment opvragen daarvan bij eisers zou grote vertraging in het onderzoek opleveren en aan een efficiënt en doelmatig onderzoek in de weg staan. Bovendien is het CIN-nummer nodig bij de verificatie van ontvangen gegevens. De Svb heeft dan ook terecht bij aanvang van het onderzoek aan eisers gevraagd om hun CIN-nummers te verstrekken. Omdat eisers dat hebben geweigerd, hebben zij de op hen rustende medewerkingsplicht geschonden.
8. Vervolgens is het de vraag of dit aan eisers kan worden verweten. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van het CIN-nummer door de Svb in strijd is met het recht op respect voor hun privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het CIN-nummer geeft namelijk ook toegang tot informatie die voor het onderzoek naar vermogen niet relevant is. Volgens eisers hebben zij dan ook terecht geweigerd hun CIN-nummers te verstrekken. De CRvB heeft echter geoordeeld dat het CIN-nummer op zichzelf geen privégegevens bevat, zodat het opvragen en in ontvangst nemen daarvan op zichzelf geen schending van het recht op respect voor het privéleven oplevert. Omdat bij aanvang van het onderzoek verder niet duidelijk is of, en zo ja, met welk doel en op welke wijze het CIN-nummer in Marokko wordt gebruikt, kan op voorhand niet worden gezegd dat het gebruik van het CIN-nummer een (ongerechtvaardigde) inbreuk op het privéleven zal inhouden.
9. Gelet op het voorgaande kan het eisers worden verweten dat zij onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko door te weigeren hun CIN-nummers te verstrekken. De Svb was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet het recht op AIO-aanvulling van eisers op te schorten en vervolgens, na het verstrijken van de hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de AIO-aanvulling met ingang van 17 juli 2017 in te trekken. Dat de Svb kennelijk in een ander geval waarin het CIN-nummer niet was verstrekt de beslissing op bezwaar niet heeft gehandhaafd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Volgens de Svb ging het in die zaak namelijk om een aanvraag van een AIO-aanvulling en niet om een onderzoek naar vermogen in Marokko. Bovendien was er volgens de Svb in die zaak ten onrechte, en anders dan in het geval van eisers, een schending van de inlichtingenplicht aangenomen. Eisers hebben deze weergave van de andere zaak niet betwist.
10. De beroepen zullen dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.