ECLI:NL:RBZWB:2018:2661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
02-700191-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in Terneuzen

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident in Terneuzen op 9 september 2017. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.H.J. Bals. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 april 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot moord, bedreiging met vuurwapens en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten meermalen met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer, [slachtoffer 1], had geschoten, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van poging tot doodslag. De rechtbank achtte het niet bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan bedreigingen van politieambtenaren en het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700191-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid- West – De Dordtse Poorten,
te 3313 LC Dordrecht, Kerkeplaat 2,
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 april 2018, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
hij op of omstreeks 09 september 2017 te Terneuzen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk van het
leven te beroven,
opzettelijk na kalm beraad en/of rustig overleg, althans opzettelijk
meermalen, althans eenmaal met een of meer vuurwapen(s) in de richting van die
[slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;.
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 september 2017 te Terneuzen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door toen aldaar opzettelijk dreigend met een of meer vuurwapen(s) in de
richting van die [slachtoffer 1] te schieten;
feit 2
hij op of omstreeks 09 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie
III, onder 1, te weten een of meer vuurwapen(s) in de vorm van een pistool,
en/of munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen,
voorhanden heeft gehad;
feit 3(parketnummer 02/700216-17)
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Terneuzen
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (opsporingsambtenaren
van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te
voegen "Ik ben een crimineel, ik heb een AK47, ik heb geschoten op de
Goudenregenstraat, weet je wel wie ik ben?" en/of "Weet je wat C4 is, ik heb
C4, ik heb een kilo C4 en daar blaas ik de hele politie mee op", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 4(parketnummer 02/700216-17)
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Terneuzen, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6]
(opsporingsambtenaren van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen
"Weet je wel wie ik ben, ik ben [verdachte] , ik heb een bomgordel en kom terug, weet
je wat 200 gram c4 kan doen" en/of "ik heb c4 en een AK47, genoeg voor dit
bureau", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een vuurwapen en het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Zij vordert vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen van moord c.q. doodslag, omdat zij niet bewijsbaar acht dat door verdachte en diens medeverdachten vooraf werd afgesproken om op [slachtoffer 1] te schieten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (feit 1 in al zijn varianten) nu op basis van de stukken in het dossier niet is vast te stellen dat verdachte bij het schietincident betrokken is geweest. Voor wat betreft feit 3 en 4 refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Voordat de rechtbank de onderscheiden feiten zal bespreken, zal eerst worden ingegaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7]
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] zijn bij de politie en de rechter-commissaris verklaringen afgelegd over hun wetenschap van de namen van de personen die bij de schietpartij aanwezig zouden zijn geweest. De rechtbank constateert dat zowel [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7] hierover enigszins wisselend hebben verklaard. [slachtoffer 1] heeft echter al binnen enkele uren na het incident op 9 september 2017 ten overstaan van een verbalisant een eerste verklaring afgelegd waarin hij [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) als schutter aanwijst. Dit maakt dat de rechtbank deze verklaring als betrouwbaar aanmerkt. [slachtoffer 7] daarentegen wordt pas op 18 september 2017 door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij vier personen heeft gezien, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [verdachte] (hierna: verdachte) en [medeverdachte 3] . Bij de rechter-commissaris komt hij gedeeltelijk terug op die verklaring. Aldaar heeft hij verklaard dat hij zeker weet dat hij [medeverdachte 1] en verdachte heeft herkend, van de anderen weet hij dat niet. Dit deel van zijn verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waardoor de rechtbank zijn verklaring voor wat betreft dit deel wél als betrouwbaar aanmerkt. De overige verklaringen van [slachtoffer 1] en
of de delen daarvan die zien op de namen van personen aanwezig bij de schietpartij worden door de rechtbank niet voor het bewijs gebezigd en behoeven derhalve geen verdere bespreking.
Feiten en omstandigheden
Op zaterdag 9 september 2018 omstreeks 04.05 uur kwam bij de politie Zeeland-West-Brabant een melding binnen dat er meerdere vechtpartijen en conflicten plaatsvonden op de Grote Markt te Hulst. Naar aanleiding van deze melding zijn er verschillende eenheden ter plaatse gegaan. [1] Aldaar bleek dat [medeverdachte 1] vermoedelijk door [slachtoffer 7] met een fles was gestoken dan wel was geslagen. [slachtoffer 7] bevestigt later dat hij met zijn glas het hoofd van [medeverdachte 1] heeft geraakt. [2] [medeverdachte 1] is vervolgens in ieder geval met [medeverdachte 2] in de auto die [medeverdachte 3] bestuurde in de richting van Terneuzen gereden. [3] De rechtbank destilleert vervolgens uit het dossier de volgende tijdlijn tussen het moment van voornoemd glasincident en het tenlastegelegde.
4.15
uur: verbalisant [naam 1] ziet dat de man met het bebloede gezicht in een grijs/zilverkleurige Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] wordt gezet. [4]
De rechtbank begrijpt uit het voorgaande dat dit [medeverdachte 1] moet zijn geweest.
4.19
uur: op camerabeelden is te zien dat voornoemde auto de Grote Markt te Hulst verlaat. [5]
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn van Hulst naar Terneuzen gereden. De afstand tussen de Grote Markt te Hulst en Terneuzen bedraagt volgens Google Maps 21,3 kilometer en behelst 23 minuten reistijd met de auto.
4.39
uur: met de telefoon van [medeverdachte 2] , een Alcatel Pixi [6] wordt een foto gemaakt van [medeverdachte 1] met een bebloed gezicht, ontbloot bovenlijf, grijs t-shirt met bloedvlekken in zijn hand en een donkerblauwe boxershort met lichtblauwe band. [7]
4.43
uur: met voornoemde telefoon wordt een foto gemaakt waarop een persoon is te zien met ontbloot bovenlijf, met een soortgelijk t-shirt als dat van [medeverdachte 1] (grijs met bloedvlekken), met een donkerblauwe boxershort met lichtblauwe band aan, met in zijn hand een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. [8]
De rechtbank gaat er gelet op de zeer korte tijdspanne tussen beide foto’s en de overeenkomstige uiterlijke kenmerken vanuit dat de persoon op deze foto [medeverdachte 1] is.
5.02
uur: met voornoemde telefoon wordt een foto gemaakt van [medeverdachte 2] met in zijn hand een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. [9]
5.05
uur: de foto’s waarop [medeverdachte 1] te zien is met een bebloed gezicht en met een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp worden verstuurd aan het telefoonnummer [telefoonnummer] [10] , het telefoonnummer van de dochter ( [naam 2] ) van de vriendin van [medeverdachte 2] ( [naam 3] ). [11]
Aangever [slachtoffer 1] heeft enkele uren na de schietpartij ten overstaan van een verbalisant verklaard dat hij via het raam van de badkamer op de eerste verdieping zag dat er vier Antilliaanse gasten bij hem voor de woning stonden (rechtbank: dit betreft de woning gelegen aan de [adres 1] te Terneuzen). Hierop heeft hij het raam geopend en geroepen wat zij wilden. Hij zou vervolgens meerdere vuurwapens hebben gezien en gezien hebben dat één van de personen een vuurwapen op hem richtte. Hij heeft verklaard dat hij geroepen heeft dat hij naar beneden zou komen en dat als ze echte mannen waren ze dan ook op hem moesten schieten. Er zou een aantal maal vanaf de straat voor de woning in zijn richting zijn geschoten op het moment dat hij via het badkamerraam aan het roepen was. Hij is vervolgens naar beneden gelopen en via de voordeur naar buiten gegaan. Toen hij buiten liep zag hij dat de vier mannen vanuit de richting van de Lindelaan een aantal malen in zijn richting schoten en daarna snel wegrenden. [12] Hij hoorde roepen dat ze hem naar buiten zagen komen en dat er geschoten moest worden. [13]
De persoon die een vuurwapen op hem richtte en die ook in zijn richting schoot was een persoon met lange dreads waarvan hij weet dat deze persoon [medeverdachte 1] wordt genoemd. [14] De rechtbank merkt op dat met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] wordt bedoeld.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] heeft zien schieten. In eerste instantie verklaart hij dat hij vier personen heeft gezien, maar hij nuanceert dit later door te zeggen dat hij alleen zeker weet dat hij [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft herkend. [15] Hij weet niet of [verdachte] heeft geschoten. De rechtbank merkt op dat met [verdachte] verdachte wordt bedoeld.
Getuige [naam 4] , bewoonster van de woning aan de [adres 2] , heeft verklaard dat zij rond 05.30 uur uit het badkamerraam naar buiten heeft gekeken. Zij zag drie vermoedelijk Antilliaanse mannen voor haar woning staan. Eén van deze mannen had een pistool in zijn rechter hand en schoot gericht de straat in richting nummer [adres 1] . Zij hoorde vervolgens dat de mannen met elkaar spraken en ze zag dat één van de mannen het pistool overpakte. Deze man had niet zo’n donkere huidskleur als de andere twee mannen. Ook deze man schoot gericht in de richting van nummer [adres 1] . Ze zag en hoorde dat hij vijf à zes keer schoot. Hierna zag zij alle drie de mannen weglopen door de brandgang langs haar woning. [16]
Getuige [naam 5] , bewoonster van de woning aan de [adres 3] , heeft verklaard dat zij omstreeks 05.30 uur harde klappen hoorde op straat en vervolgens uit het slaapkamerraam keek. Zij zag vier mannen staan, waarvan er één plotseling een pistool uit zijn kleding pakte. Ze zag en hoorde dat deze man het pistool vier keer naar boven richtte en afvuurde. De man heeft niet alle schoten achter elkaar gelost. Er werd één schot gelost toen hij voor nummer [adres 1] stond en nog drie schoten toen de mannen wegliepen in de richting van de Lindelaan. [naam 5] heeft 112 gebeld en tijdens het gesprek hoorde zij nog twee schoten. [17]
Uit voorgaande verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 7] , [naam 4] en [naam 5] concludeert de rechtbank dat er in ieder geval drie personen bij het schietincident aanwezig waren en dat er door twee verschillende personen gericht op [slachtoffer 1] is geschoten. Immers [naam 4] heeft gezien dat het pistool van de ene op de andere schutter is overgaan en dat beiden hebben geschoten. De rechtbank is voorts van oordeel dat [medeverdachte 1] in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten op het moment dat deze vanuit het badkamerraam naar buiten keek en dat de tweede persoon in diens richting heeft geschoten toen [slachtoffer 1] naar buiten liep.
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat hij na het schietincident de voordeur open deed, een auto hoorde rijden en in de richting van de Beukenstraat is gerend. Hij zag vanaf links de grijze Golf aan komen rijden. De politie is achter deze auto aangereden de Beukenstraat in, waarna ook [slachtoffer 7] met zijn vader en broertje er achteraan is gereden. De Golf werd klemgereden en de inzittenden werden aangehouden. [18]
Op zaterdag 9 september 2018 omstreeks 05.30 uur kwam bij de politie Zeeland-West-Brabant de opdracht binnen om te gaan naar de [adres 1] te Terneuzen, alwaar geschoten zou zijn. Verbalisanten zijn ter plaatse gegaan. Op het moment dat zij door de Iepenlaan te Terneuzen, in de richting van de Goudenregenstraat reden, zagen zij, al rijdend op de Beukenlaan, komend vanuit de richting Goudenregenstraat, een zilverkleurig klein model auto wegrijden. Verbalisanten zijn de auto gevolgd de Dokweg op, recht de Azaleastraat in en vervolgens de Geraniumstraat in. De auto werd wegens wegwerkzaamheden voor de Rozenstraat tot stilstand gebracht. Het voertuig betrof de zilverkleurige Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken] , waarin eerder in Hulst de betrokkenen bij het eerder genoemde conflict weg waren gereden. [19] De inzittenden, [medeverdachte 3] en verdachte [20] , werden aangehouden. [21]
Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat [medeverdachte 3] en verdachte bij het schietincident aanwezig dan wel betrokken zijn geweest. [slachtoffer 7] is immers direct na het schietincident de auto gevolgd die bij het schietincident betrokken is geweest. Hij ziet vervolgens een politiewagen ook achter de auto aanrijden, waarna vervolgens [medeverdachte 3] en verdachte door de politie worden aangehouden.
Direct na de aanhouding zijn eventuele sporen op de handen van verdachte veiliggesteld middels een papieren zak, waarna zij zijn bemonsterd. Na onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) naar schiethanden, is vastgesteld dat op de stubs van de schiethandenset van verdachte, met nummer AAKJ9377NL, één categorie A-deeltje zat. Met het aantreffen van het A-deeltje wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces. Tevens werden er categorie B-deeltjes aangetroffen. De aanwezigheid van B-deeltjes past bij de aanwezigheid van eerdergenoemd A-deeltje. Het NFI komt uiteindelijk tot de conclusie dat de bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de onderzoekset schiethanden zeer veel waarschijnlijker zijn als op de bemonsteringen van verdachte schotresten aanwezig zijn dan dat dat niet zo is. [22]
Voor wat betreft het verweer van de raadsman over dat de aanwezigheid van schotresten bij verdachte niet wil zeggen dat daadwerkelijk door hem geschoten is, merkt de rechtbank op dat uit voornoemde bewijsmiddelen genoegzaam is gebleken dat verdachte de eerder genoemde tweede schutter betrof. Dit is voorts in lijn met de verklaring van [naam 4] waarin zij zegt dat deze persoon niet zo’n donkere huidskleur had als de twee andere mannen en ook met hetgeen de rechtbank zelf ter zitting heeft waargenomen.
Door het team forensische opsporing is daarnaast in de Goudenregenstraat sporenonderzoek verricht. Er zijn nabij de woningen aan de [adres 2] , [adres 4] en [adres 3] een zevental patroonhulzen aangetroffen en één volmantelpatroon. [23] Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het ten minste zeer veel waarschijnlijker is dat voornoemde hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. [24] Boven de voordeur van de woning aan de [adres 1] is voorts een schotbeschadiging aangetroffen, zijnde een ricochet. Dit ricochet zit in het midden van de voordeur op ongeveer 62 centimeter hoogte boven de voordeur. Ook bij een personenauto die geparkeerd stond op de Goudenregenstraat, op ongeveer 65 meter van pandnummer [adres 2] , is een schotbeschadiging alsmede een gedeformeerd projectiel aangetroffen. [25]
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er in ieder geval één keer is geschoten in de richting van het badkamerraam dat zich blijkens het dossier bevindt boven de voordeur.
Poging tot moord of doodslag?
Op grond van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat zowel verdachte als [medeverdachte 1] meermalen in de richting van [slachtoffer 1] hebben geschoten, waarbij verdachte in zijn richting heeft geschoten op het moment dat [slachtoffer 1] vanuit het geopende badkamerraam keek en dat verdachte heeft geschoten op het moment dat [slachtoffer 1] naar buiten in hun richting kwam gelopen.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer 1] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vaststaat, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, dat in onderhavige strafzaak door verdachte en [medeverdachte 1] gericht op [slachtoffer 1] is geschoten. De rechtbank is van oordeel dat bij het gericht schieten in de richting van het geopende badkamerraam waaruit op dat moment [slachtoffer 1] naar buiten kijkt een aanmerkelijke kans bestaat op de dood van die [slachtoffer 1] . Immers het ricochet is op korte afstand van dit raam aangetroffen. Dit geldt ook voor het gericht schieten in de richting van [slachtoffer 1] wanneer hij naar buiten loopt. In beide situaties had [slachtoffer 1] door de afgevuurde patronen - in vitale delen - geraakt kunnen worden met alle gevolgen van dien. Gelet op de aard van dit handelen van verdachte en [medeverdachte 1] en de omstandigheden waaronder zij handelden hebben zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] aanvaard.
Vervolgens moet worden beoordeeld of er sprake was van voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat de directe aanleiding voor het schieten in de richting van de woning van de familie [naam 6] is gelegen in het glasincident dat eerder die nacht in Hulst had plaatsgevonden. Echter, uit het dossier blijkt niet dat verdachte en/of [medeverdachte 1] doelbewust, na kalm beraad en/of rustig overleg, een plan hadden gemaakt om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat zij op 9 september 2017 aan dat plan, al dan niet gezamenlijk, uitvoering hebben gegeven althans dit hebben getracht te doen. De rechtbank kan dan ook niet met zekerheid uitsluiten dat de bedoelingen van verdachte en [medeverdachte 1] niet waren gelegen in het aldus opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer 1] . Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt derhalve het wettig bewijs voor voorbedachte raad. Verdachte zal dan ook van het primair impliciet primair tenlastegelegde, te weten poging tot moord, worden vrijgesproken. Op grond van het voormelde stelt de rechtbank vast dat wel sprake is van poging tot doodslag, zoals primair impliciet subsidiair ten laste gelegd.
Medeplegen
Relevant is voorts of sprake is geweest van medeplegen. Zoals door de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) is overwogen is voor een bewezenverklaring van medeplegen vereist dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
De rechtbank neemt hierbij de volgende gedragingen in aanmerking:
- [medeverdachte 1] had voorafgaand aan het schietincident reeds een conflict met de zoon van
[slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 7]
- verdachte en [medeverdachte 1] waren beide bij het schietincident aanwezig, en hebben zich geen van beide hiervan gedistantieerd;
- nadat [medeverdachte 1] als eerste een aantal malen schiet in de richting van [slachtoffer 1] , lopen zij gezamenlijk een stuk verder de Goudenregenstraat in;
- vervolgens wordt door [medeverdachte 1] het pistool overgegeven aan verdachte;
- verdachte schiet vervolgens nogmaals een aantal malen in de richting van [slachtoffer 1] ;
- verdachte en [medeverdachte 1] zijn hierna gezamenlijk in de richting van de Lindelaan gelopen.
Gelet op de voorgaande, onder de bewijsmiddelen opgenomen en hiervoor vermelde, gedragingen van verdachte en [medeverdachte 1] tijdens het feit, de daarbij gevolgde werkwijze, een en ander in onderling verband bezien, hebben verdachte en [medeverdachte 1] met betrekking tot het feit zodanig hecht en intensief samengewerkt dat zij, naast dat zij allebei afzonderlijk als dader van het feit kunnen worden aangemerkt, ook als mededaders zijn opgetreden.
Ten aanzien van feit 2
Na het schietincident werd door de afdeling forensische opsporing sporenonderzoek verricht in de Goudenregenstraat te Terneuzen. Er werden ter hoogte van pandnummers [adres 2] , [adres 4] en [adres 3] een scherp patroon, een kogelmantel en zeven hulzen aangetroffen. [26] Het scherpe patroon en de zeven hulzen betreffen munitie van het kaliber 9mm Parabellum. [27] Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat het ten minste zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. [28] De onderzochte hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum. [29] Het merk van het pistool kon niet worden vastgesteld. Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat munitie van het kaliber 9mm Parabellum geschikt is voor vuurwapens van zowel de categorieën twee als drie en derhalve munitie is in de zin van categorie III van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank kan gelet op vorenstaande echter niet vaststellen onder welke categorisering het gebruikte vuurwapen valt, waardoor verdachte voor dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Gelet op de bewezenverklaring van feit 1 in samenhang met de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat ook feit 2 voor wat betreft het voorhanden hebben van de munitie kan worden bewezen. Nu het medeplegen van de poging tot doodslag uit de onder feit 1 gebezigde bewijsmiddelen volgt, brengt dat mee dat uit die bewijsmiddelen tevens volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben allebei de munitie voorhanden gehad en geschoten. Verdachte is derhalve als medepleger van dit delict aan te merken. De rechtbank komt derhalve ook hier tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 3 en 4
Aangezien ter zake van de feiten 3 en 4 geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen,
gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ; [30]
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 4] en [naam 7] ; [31]
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 6] ; [32]
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 5] . [33]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair impliciet subsidiair:
op
of omstreeks09 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging
met een
of meerander
en,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk, van het leven te
beroven,
opzettelijk na kalm beraad en/of rustig overleg,
althansopzettelijk,
meermalen
, althans eenmaalmet een
of meervuurwapen
(s)in de richting van die
[slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op
of omstreeks09 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging
met een
of meerander
en,
althans alleen,
een of meer wapens van categorie
III, onder 1, te weten een of meer vuurwapen(s) in de vorm van een pistool,
en/ofmunitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen,
voorhanden heeft gehad.
feit 3(parketnummer 02/700216-17)
op
of omstreeks24 september 2017 te Terneuzen
[slachtoffer 2] en/
of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] (opsporingsambtenaren
van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en/
of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te
voegen "Ik ben een crimineel, ik heb een AK47, ik heb geschoten op de
Goudenregenstraat, weet je wel wie ik ben?" en/
of"Weet je wat C4 is, ik heb
C4, ik heb een kilo C4 en daar blaas ik de hele politie mee op
", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 4(parketnummer 02/700216-17)
op
of omstreeks24 september 2017 te Terneuzen, [slachtoffer 5] en/
of[slachtoffer 6]
(opsporingsambtenaren van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware
mishandeling,door die [slachtoffer 5] en/
of[slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen
"Weet je wel wie ik ben, ik ben [verdachte] , ik heb een bomgordel en kom terug, weet
je wat 200 gram c4 kan doen" en
/of"ik heb c4 en een AK47, genoeg voor dit
bureau",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van de feiten 3 en 4 aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door samen met zijn mededader meermalen met een vuurwapen in zijn richting te schieten. Poging tot doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Verdachte heeft door op deze wijze te handelen geen enkel respect getoond voor andermans leven. Een poging tot het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden in een woonwijk zeer schokkend voor de bewoners daarvan, en ooggetuigen in het bijzonder, en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Tevens heeft verdachte samen met zijn mededader een aantal scherpe patronen voorhanden gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van munitie, zoals bewezenverklaard, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege het gevaar dat daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat, welke gevaar zich hier ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van politieambtenaren. Verdachte heeft door deze bedreigingen het openbaar gezag op onaanvaardbare wijze ondermijnd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 5 maart 2018 waaruit blijkt dat hij in 2016 en 2017 is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voor een veroordeling uit 2016 voor een poging tot afpersing en straatroof liep verdachte nog in een proeftijd. Terzake de bedreiging van politieambtenaren is voorts sprake van recidive. Verdachte is verder vijf dagen nadat zijn eerste voorlopige hechtenis werd opgeheven, opnieuw in de fout gegaan door het plegen van nieuwe strafbare feiten. Voorts is hij tijdens de schorsing van een volgende voorlopige hechtenis wéér opgepakt voor de verdenking van het plegen van een aantal strafbare feiten.
Ook betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen ter terechtzitting en houdt zij rekening met de over verdachte opgemaakte rapportages. De reclassering heeft in haar advies van 25 september 2017 geconcludeerd dat bij verdachte op alle leefgebieden sprake is van problemen, meer in het bijzonder op het gebied van wonen, financiën, dagbesteding, vertrouwen in volwassenen en/of hulpverleners en op het gebied van justitie. De reclassering onthoudt zich gelet op de ontkennende houding van verdachte van het geven van een strafadvies.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging. Nu de rechtbank bewezen acht de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.
In de onderlinge verhoudingen tussen verdachte en de mededader ten tijde van de bewezen verklaarde feiten 1 (primair) en 2 ziet de rechtbank aanleiding om aan beide verdachten een gevangenisstraf van dezelfde duur op te leggen. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden dan ook noodzakelijk. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Er mag van geluk en groot toeval worden gesproken dat er door het handelen van verdachte en zijn mededader geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen. De bewezen verklaarde bedreigingen van politieambtenaren worden geacht in deze straf te zijn verdisconteerd. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de nog jeugdige leeftijd van verdachte.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 47, 57, 91, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair impliciet subsidiair:medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2:medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
;
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager, voorzitter, mr. R.A. Borm en
mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee – tenzij anders vermeld – bedoeld de pagina’s van het procesdossier van de politie Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche, schietincident [adres 1] Terneuzen, proces-verbaalnummer 201707121216.2825.AMB, gesloten op 8 december 2017, waarvan de inhoud is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en geheel is doorgenummerd.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 7] van 18 september 2017, pagina 355, laatste alinea.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 26 september 2017, pagina 139; voor zover deze verklaring het volgende inhoudt: ‘ [medeverdachte 3] reedt, ik zat achterin samen met [medeverdachte 1] …’.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2017, pagina 162, laatste twee alinea’s.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2017, pagina 202.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 26 september 2017, pagina 143; voor zover deze verklaring het volgende inhoudt: ‘Alcatel 4, die is van mij. Dat is de telefoon die ik ben kwijtgeraakt in de auto’.
7.Het proces-verbaal digitaal onderzoek van 12 september 2017, pagina’s 231 en 233.
8.Het proces-verbaal digitaal onderzoek van 12 september 2017, pagina’s 231 en 234.
9.Het proces-verbaal digitaal onderzoek van12 september 2017, pagina’s 231 en 238.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2017, pagina’s 240, 242 en 243.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] van 27 september 2017, pagina 370, noot verbalisanten en eerste alinea.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2017, pagina 284.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 9 september 2017, pagina 286, tweede alinea.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2017, pagina 284.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 7] van 5 maart 2018 bij de rechter-commissaris (los).
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , pagina 345, tweede t/m vijfde alinea.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , pagina’s 342 en 343.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 7] van 18 september 2017, pagina 359, tweede alinea
19.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2017, pagina 166, eerste en laatste drie alinea’s, pagina 167, eerste alinea.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2017, pagina 168, laatste alinea.
21.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 7] van 18 september 2017, pagina 359, tweede alinea
22.Het schotrestenonderzoek (..) van het NFI van 16 november 2017, pagina’s 372 t/m 382.
23.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 23 oktober 2017, pv-nummer PL2000-2017217680-48 (los).
24.Het munitieonderzoek (..) van het NFI van 4 januari 2018, pagina 8, vraag 1 (los).
25.Het proces-verbaal sporenonderzoek van 11 september 2017, pv-nummer PL2000-2017217680-57 (los).
26.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2017, pagina 263.
27.Het munitieonderzoek (..) van het NFI van 4 januari 2018, pagina 4, patroon en pagina 4, hulzen (los).
28.Het munitieonderzoek (..) van het NFI van 4 januari 2018, pagina 8, vraag 1 (los).
29.Het munitieonderzoek (..) van het NFI van 4 januari 2018, pagina 9, vraag 2 (los).
30.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee – tenzij anders vermeld – bedoeld de pagina’s van het procesdossier van de politie Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2017230237, gesloten op 14 november 2017, waarvan de inhoud is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en geheel is doorgenummerd.
31.het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2017, opgemaakt door [slachtoffer 4] en [naam 7] , pagina’s 10 en 11.
32.het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2017, opgemaakt door [slachtoffer 6] , pagina 21.
33.het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2017, opgemaakt door [slachtoffer 5] , pagina 22.