[verdachte] ,
[geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [vestigingsplaats verdachte]
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte vrij zal spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair en onder 2, 3 en 4 ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de onder 3 en 4 ten laste gelegde bedreigingen, met dien verstande dat de passage in het onder 3 ten laste gelegde over het schieten op de [straat zoon slachtoffer 1] niet bewezen kan worden, aldus de raadsman.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en/of rustig overleg, althans opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een of meer vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, bestaande uit het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) dreigend met een of meer vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of in de richting van de woning van die [slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 1] te schieten en/of het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), in elk geval dreigend met een of meer vuurwapen(s) in de nabijheid/omgeving van die [slachtoffer 1] en/of [zoon slachtoffer 1] te schieten en/of het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voor [slachtoffer 1] zichtbaar voorhanden hebben van een of meerdere (vuur)wapen(s);
2.
hij op of omstreeks 9 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of III, te weten een of meer vuurwapen(s) in de vorm van een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum en/of munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
3. (
parketnummer 02-700216-17)
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Terneuzen [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] (opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben een crimineel, ik heb een AK47, ik heb geschoten op de [straat zoon slachtoffer 1] , weet je wel wie ik ben?" en/of "Weet je wat C4 is, ik heb C4, ik heb een kilo C4 en daar blaas ik de hele politie mee op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4. ( parketnummer 02-700216-17)
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Terneuzen, [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] (opsporingsambtenaren van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] dreigend de woorden toe te voegen "Weet je wel wie ik ben, ik ben [verdachte] , ik heb een bomgordel en kom terug, weet je wat 200 gram c4 kan doen" en/of "ik heb c4 en een AK47, genoeg voor dit bureau", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de rechtbank, maar met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten en evenmin met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte – wat betreft het gericht schieten op [slachtoffer 1] – bewust en nauw heeft samengewerkt met (een) ander(en). Bij gebrek aan wettig bewijs kan daarom geen veroordeling ter zake poging tot moord dan wel poging tot doodslag volgen. Mitsdien zal de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, bestaande uit het door hem, verdachte, en zijn mededaders dreigend met een vuurwapen in de nabijheid/omgeving van die [slachtoffer 1] te schieten en het door hem, verdachte, en zijn mededaders voor [slachtoffer 1] zichtbaar voorhanden hebben van een vuurwapen;
2.
hij op 9 september 2017 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II of III, te weten een vuurwapen in de vorm van een (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum en munitie van categorie III, te weten een aantal scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 24 september 2017 te Terneuzen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben een crimineel, ik heb een AK47, ik heb geschoten op de [straat zoon slachtoffer 1] , weet je wel wie ik ben?" en "Weet je wat C4 is, ik heb C4, ik heb een kilo C4 en daar blaas ik de hele politie mee op";
4.
hij op 24 september 2017 te Terneuzen, [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (opsporingsambtenaren van de politie Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] dreigend de woorden toe te voegen "Weet je wel wie ik ben, ik ben [verdachte] , ik heb een bomgordel en kom terug, weet je wat 200 gram c4 kan doen" en "ik heb c4 en een AK47, genoeg voor dit bureau".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten vrij te spreken wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet voldoet aan het signalement van neger/Antiliaan en bovendien die nacht geen grijs vest met capuchon droeg. Voorts is verdachte niet betrokken geweest bij het incident in Hulst eerder die avond, pas een half uur na het schietincident in de auto met [medeverdachte 1] als bestuurder aangehouden en pas twee weken later als dader genoemd. Op basis van het dossier kan bovendien niet de conclusie worden getrokken dat de schotrestanten op de handen van verdachte enkel en alleen zijn opgelopen op de avond van de aanhouding van cliënt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ter beoordeling van de door de zijde van de verdediging gevoerde verweren zal het hof allereerst de feiten en omstandigheden vaststellen, zoals deze naar het oordeel van het hof volgen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verklaringen van de verdachten, alsmede de verklaringen van de partners van de verdachten, dusdanig wisselend en niet in overeenstemming met elkaar zijn, dat het hof deze verklaringen grotendeels als ongeloofwaardig ter zijde legt.
Aan het verweer van de raadsman inhoudende dat de verklaringen van vader [slachtoffer 1] en zoon [zoon slachtoffer 1] niet kunnen dienen als ondersteunend bewijs, omdat deze verklaringen ongeloofwaardig en onbetrouwbaar moeten worden geacht, gaat het hof voorbij. Het hof ziet, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt dat deze verklaringen op essentiële onderdelen steun vinden in de andere bewijsmiddelen en - zodoende - bruikbaar zijn voor het bewijs.
In de avond van 8 september 2017 zijn [medeverdachte 1] , zijn vriendin [vriendin medeverdachte 1] , de broers [medeverdachte 2] (hierna gebruikt het hof de bijnaam van [medeverdachte 2] : [bijnaam medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [voornaam medeverdachte 3] ) met de auto van de vriendin van [medeverdachte 2] , [vriendin medeverdachte 2] , een [auto verdachte] met [kenteken] , naar Hulst gereden. Aldaar heeft op 9 september 2017 op enig moment een incident in een café plaatsgevonden, waarbij [medeverdachte 2] door [zoon slachtoffer 1] met een glas in het gezicht is geraakt.
Omstreeks 4.15 uur die nacht is verbalisant [verbalisant 6] op de Grote Markt te Hulst waar hij een man met een donkere huidskleur, ongeveer 25 à 30 jaar oud, lange dreads en bebloed gezicht heeft aangetroffen aan de voorzijde van café De Zaak. [verbalisant 6] zag dat het shirt van de man aan de voorzijde volledig doordrenkt was met bloed. Nadat [verbalisant 6] tegen de man had gezegd dat er een ambulance onderweg was, heeft de man gezegd: “Ik heb geen ambulance nodig”. Vervolgens riep de man: “Ga maar naar de [straat zoon slachtoffer 1] !”. Enkele minuten later liep deze man op de Grote Markt richting een [auto verdachte] en vertrok met een onbekend aantal personen in dit voertuig. Verbalisant [verbalisant 7] zag op 9 september 2017 omstreeks 4.10 uur voor café De Zaak in Hulst ook een man met een bebloed gezicht, donkere huidskleur, ongeveer 30 jaar oud, lange dreads en een aan de voorzijde volledig met bloed doordrenkt shirt, die door een aantal personen in een op de Grote Markt geparkeerde [auto verdachte] met [kenteken] werd gezet, welke vervolgens wegreed.[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaarddat zij met de auto van [medeverdachte 1] ) naar huis (hof: Terneuzen) zijn gegaan, dat [medeverdachte 1] reed en dat hij samen met zijn broer [medeverdachte 2] achterin de auto zat. Op camerabeelden is te zien dat voornoemde auto om 04.19 uur de Grote Markt in Hulst verlaat. De verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij na het incident in Hulst daar heen een weer liep en heeft gehoord dat degene die hem met het glas had geraakt een Turkse jongen, genaamd [zoon slachtoffer 1] was en dat hij zou wonen op de [straat zoon slachtoffer 1](het hof begrijpt: in Terneuzen).
Het hof stelt aan de hand van voorgaande bewijsmiddelen vast dat de man met het bebloede gezicht, de verdachte [medeverdachte 2] betrof.
[zoon slachtoffer 1] heeft verklaarddat hij in de nacht van 8 op 9 september 2017 in Hulst is geweest, dat hij contact heeft gehad met een persoon met lange dreads die [medeverdachte 2] wordt genoemd en dat hij [medeverdachte 2] met een glas in zijn gezicht heeft geraakt. [medeverdachte 2] was daar samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Van [medeverdachte 3] weet [zoon slachtoffer 1] te zeggen dat hij een donkergetinte wat oudere man is, niet zo lang van postuur, die met een vrouw uit Terneuzen gaat en in zijn nek wat haar heeft.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 9 september 2017 om 04.19 uur vanaf de Grote Markt in Hulst samen in de [auto verdachte] met [kenteken] hebben gezeten en naar Terneuzen zijn gereden.
Met betrekking tot de persoonskenmerken van de verdachten ten tijde van dit incident stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] 32 jaar was en 1,79 meter lang, dat [medeverdachte 2] 31 jaar was, ongeveer even groot als [medeverdachte 1] en met dreadlocks, dat [medeverdachte 3] 44 jaar was, 1,72 meter lang en bovenop zijn hoofd kaal was met wat langer haar in de nek.
Omstreeks 4.30 uur zegt [zoon slachtoffer 1] thuisgekomen te zijn aan de [ adres zoon slachtoffer 1] . (Het hof houdt het erop dat dit later dan 4.30 uur moet zijn geweest omdat de afstand vanaf de Grote Markt in Hulst naar de [straat zoon slachtoffer 1] in Terneuzen blijkens een openbare bron op internet 26 minuten rijden is). Op het moment dat [zoon slachtoffer 1] samen met zijn vriendin aan kwam rijden op het Wilgenplantsoen zagen zij op de Lindenlaan, aan het begin van de [straat zoon slachtoffer 1] , een [auto verdachte] stilstaan met de neus van het voertuig in de richting van de [ adres zoon slachtoffer 1] en met de verlichting aan. [zoon slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij hierdoor een rotgevoel kreeg, bang werd en zich door zijn vriendin op het Wilgenplantsoen, ter hoogte van de brandgang, heeft laten afzetten. [zoon slachtoffer 1] is vervolgens door de brandgang gerend, over de schutting gesprongen en via de achtertuin de woning aan de [ adres zoon slachtoffer 1] binnengegaan. Bij thuiskomst heeft [zoon slachtoffer 1] aan zijn ouders verteld wat er eerder die nacht was gebeurd.
Het hof stelt vast dat bij onderzoek in de [auto verdachte] een zwarte Alcatel mobiele telefoon is aangetroffen, toebehorende aan [medeverdachte 3]. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2018, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , blijkt dat de vijf foto’s die zijn aangetroffen op deze telefoon volgens de bestandsgegevens met dit toestel zijn gemaakt op 9 september 2017 tussen 4.39 uur en 5.02 uur. Uit onderzoek naar deze foto’s bleek dat het vrijwel zeker is dat deze op de datum en het tijdstip zijn genomen die bij de bestandsgegevens worden weergegeven. Dit blijkt behalve uit de datum en tijd in de bestandsgegevens ook uit de bestandsnaam van de foto’s die automatisch wordt gegenereerd. In de bestandsnaam is onder andere de datum verwerkt. Bij alle vijf de foto’s is deze datum 9 september 2017. Verder zijn de foto’s genomen met het cameramodel van deze telefoon. Ook wijst de locatie waar de foto’s zijn opgeslagen er op dat deze op de vermelde datum en tijd zijn genomen met het toestel waar de foto’s in zijn aangetroffen. De vijf foto’s zijn namelijk aangetroffen in de map waar standaard de met het toestel gemaakte foto’s worden opgeslagen.
Op de geheugenkaart in voornoemde telefoon zijn de navolgende afbeeldingen aangetroffen, gemaakt op 9 september 2017, op de genoemde tijdstippen, waarvan is vastgesteld dat deze tijdsinstelling overeenkomt met de daadwerkelijke tijd:
04.39.44 uur: op de afbeelding is [medeverdachte 2] te zien met bebloed gezicht, ontbloot bovenlijf, grijs t-shirt met bloedvlekken in de hand en donkerblauwe boxer met lichtblauwe band;
04.39.48 uur: op de afbeelding is een persoon te zien met ontbloot bovenlijf en
t-shirt met bloedvlekken in de hand, vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand. Gelet op de overeenkomsten met de vorige afbeelding en de korte tijdspanne van 4 seconden oordeelt het hof dat het niet anders kan zijn dan dat dit ook [medeverdachte 2] is. Tevens is een arm in beeld van een ander persoon dan [medeverdachte 2] ;
04.43.56 uur: op de afbeelding is een deel van een buik/t-shirt en een deel van een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (zijnde een ander vuurwapen dan hiervoor vermeld) te zien, waarvan is vastgesteld dat het t-shirt op deze afbeelding gelijk is aan het t-shirt dat door [medeverdachte 3] is gedragen, zoals te zien op de camerabeelden te Hulst, alsmede op de volgende afbeelding;
05.02.20 uur: op de afbeelding is een persoon te zien met een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand die herkend wordt als zijnde [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft bekend dat hij te zien is op deze foto;
05.05.13 uur en 05.05.50 uur: twee afbeeldingen, waarop – zoals hiervoor is vastgesteld – [medeverdachte 2] te zien is, zijn verstuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer] van de dochter van de vriendin van [medeverdachte 3] .
Op basis van de hiervoor omschreven op de telefoon van [medeverdachte 3] aangetroffen afbeeldingen, alsmede de bijbehorende tijdstippen, stelt het hof vast:
- dat [medeverdachte 2] om 4.39 uur een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn hand heeft, waar iemand anders dan [medeverdachte 2] een foto van heeft gemaakt;
- dat [medeverdachte 3] vier minuten later, om 4.43 uur, een ander vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, vast heeft;
- dat [medeverdachte 3] om 5.02 uur nog steeds beschikt over dat vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
- dat de twee afbeeldingen waarop [medeverdachte 2] te zien is om 5.05 uur vanaf de telefoon van [medeverdachte 3] zijn verzonden naar de dochter van de vriendin van [medeverdachte 3] ;
- dat [medeverdachte 3] ten minste tot 5.02 uur in het bezit is geweest van zijn telefoon, omdat hij op dat moment zelf te zien is op de afbeelding en naar het hof aanneemt ook nog op 5.05 uur, aangezien er geen begin van aannemelijkheid is dat iemand anders dan [medeverdachte 3] die foto’s naar zijn stiefdochter zou hebben gestuurd. [medeverdachte 3] heeft ook verklaard dat hij haar “leuke dingen, grappen” stuurt.
De niet consistente verklaringen die [medeverdachte 3] heeft gegeven over het kwijtraken van zijn telefoon en over de gemaakte foto’s (waaronder “ik heb geen foto’s gemaakt in te café in Hulst, in de auto of daarna (dossierp. 140); “de foto (van 05.02.20 uur, hof) stond al lang op mijn telefoon en heb ik veel eerder gemaakt” (dossierp.145)) worden weersproken door de hiervoor omschreven vaststellingen. Ook door de verdachte [medeverdachte 2] is geen (aannemelijke) verklaring gegeven voor de gemaakte foto’s.
Omstreeks 05.30 uur komt bij de politie de melding binnen dat zou zijn geschoten op de [ adres zoon slachtoffer 1] , waar de [familie slachtoffer 1] woonachtig is. Door het Operationeel Centrum werd doorgegeven dat er vier personen bij het schietincident waren weggegaan en dat er een [auto verdachte] gezien was. Door verbalisanten ter plaatse wordt, komende vanuit de richting [straat zoon slachtoffer 1] , een [auto verdachte] gezien, naar even later bleek met [kenteken] . De bestuurder bleek [medeverdachte 1] en de bijrijder [verdachte]. De verdachte [verdachte] wordt ook wel [verdachte] wordt genoemd. De aanhouding van de verdachten vond plaats om 5.39 uur. [medeverdachte 1] heeft op dat moment verklaard dat hij enkele minuten eerder, zijn twee neven, genaamd [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3] in de Vlooswijk in Terneuzen had afgezet. In de auto wordt onder meer het rijbewijs, een bank pas en het identiteitsbewijs van [medeverdachte 2] aangetroffen, alsmede -zoals eerder al is opgemerkt- de mobiele telefoon van het merk Alcatel, toebehorende aan [medeverdachte 3].
Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9], die omstreeks 5.40 uur ter plaatse was op de [ adres zoon slachtoffer 1] , komt naar voren dat zij [slachtoffer 1] (vader van [zoon slachtoffer 1] en wonende op dat adres) heeft horen zeggen dat hij op enig moment geschreeuw had gehoord, naar het badkamerraam was gelopen en uit het raam had gezien dat er meerdere Antillianen in zijn voortuin stonden. Eén van deze Antillianen stond in zijn voortuin, net niet op de weg, ter hoogte van zijn voordeur. Deze Antilliaan had een vuurwapen op hem gericht. Hierop zou [slachtoffer 1] hebben geroepen: “Schiet dan, schiet dan!” Door de Antilliaanse persoon met het vuurwapen is toen meerdere keren in de richting van [slachtoffer 1] , die in de badkamer stond, geschoten. Voorts heeft [slachtoffer 1] gezegd dat één van deze jongens lang rasta haar had en dat een andere krullend haar had, als een soort broccoli kapsel.
In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10], wordt door voornoemde verbalisant gerelateerd dat hij ter plaatse [zoon slachtoffer 1] heeft horen zeggen: “Het zijn die gasten uit Hulst (…) een daarvan had dreads”. Tevens heeft verbalisant [verbalisant 10] [zoon slachtoffer 1] horen zeggen dat ze in de voortuin stonden en dat ze ook voor de buren van huisnummer 8 hadden gestaan.
Omstreeks 9.45 uur die ochtend heeft verbalisant [verbalisant 11] gesproken met aangever [slachtoffer 1]. Tijdens dit gesprek heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij kort nadat zijn zoon [zoon slachtoffer 1] rond 5.00 uur thuis was gekomen en had verteld over het incident in Hulst, geluiden op straat hoorde aan de voorzijde van de woning. Via het raam van de badkamer zag hij dat er vier Antilliaanse gasten bij hem voor de woning stonden. Hierop heeft hij het raam geopend en gevraagd wat ze wilden. Vervolgens vertelde [slachtoffer 1] dat hij meerdere vuurwapens zag en dat een van de personen een vuurwapen op hem richtte. Voorts verklaarde hij dat de persoon die een vuurwapen op hem richtte en ook in zijn richting schoot een persoon was met lange dreads waarvan hij weet dat deze persoon [medeverdachte 2] wordt genoemd. [slachtoffer 1] verklaarde dat er vanaf de straat voor de woning een aantal maal in zijn richting is geschoten op het moment dat hij via het badkamerraam aan het roepen was. [slachtoffer 1] vertelde dat hij vervolgens naar beneden is gelopen en via de voordeur naar buiten is gegaan. Op het moment dat hij buiten was, zag hij dat de vier mannen vanuit de richting van de Lindenlaan een aantal maal in zijn richting schoten en daarna snel wegrenden.
In zijn aangifteheeft aangever [slachtoffer 1] de hiervoor opgenomen verklaringen in grote lijnen herhaald, met dien verstande dat hij heeft verklaard dat er tevens een wat oudere persoon bij was.
[zoon slachtoffer 1] heeft in zijn verhoor op 18 september 2018verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] in de voortuin van hun woning ter hoogte van de voordeur stond en dat hij een wapen gericht had op zijn vader, op het moment dat zijn vader in de badkamer stond. Op dat moment zag [zoon slachtoffer 1] vier personen, dit waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] (hof: verdachte [verdachte] ) en [medeverdachte 1] . [zoon slachtoffer 1] zag dat [medeverdachte 1] wat stilstond in de straat, ter hoogte van [nabijgelegen panden] . Voorts zag hij [medeverdachte 3] en [verdachte] steeds wat heen en weer rennen op het moment dat [medeverdachte 2] bij de voordeur stond. [zoon slachtoffer 1] geeft een omschrijving van de persoon die hij [verdachte] noemt (het hof begrijpt de verdachte [verdachte] ), te weten dat hij een licht getinte huidskleur heeft, lang krullend haar en dat zijn haarkleur niet blond en ook niet donker is. Met betrekking tot [medeverdachte 2] geeft [zoon slachtoffer 1] aan dat hij later (een paar uur na het schietincident) heeft gehoord dat deze man [medeverdachte 2] heet, en dat de persoon in Hulst, die hij met het glas in zijn gericht heeft geraakt, dezelfde persoon was die toen in hun voortuin stond. Kort na het schietincident hoorde [zoon slachtoffer 1] een auto rijden. Hierop is [zoon slachtoffer 1] naar buiten gelopen, in de richting van de Beukenstraat gerend en zag vervolgens van links dezelfde [auto verdachte] , die hij die nacht voor zijn thuiskomst met brandende lichten in de Lindenlaan had zien staan, aan komen rijden. Vanaf rechts zag hij de politie komen, die de [auto verdachte] achterna is gegaan. [zoon slachtoffer 1] is vervolgens samen met zijn vader in de auto achter de politie aangereden en heeft gezien hoe de inzittenden van de [auto verdachte] door de politie werden aangehouden.
Bij de rechter-commissaris d.d. 6 maart 2018 blijft [zoon slachtoffer 1] bij zijn eerder afgelegde verklaring dat hij vier personen bij het schietincident heeft gezien en noemt daarbij dezelfde vier namen. Verder verklaart hij daar dat hij weet dat [medeverdachte 2] geschoten heeft en dat hij ook [verdachte] zeker had herkend. Met de verdediging heeft het hof vastgesteld dat [zoon slachtoffer 1] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris, die een half jaar na het incident is afgelegd, niet als zeker volhardt in zijn eerder gedane herkenningen van de andere twee verdachten ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ). Het hof merkt op dat dit te wijten kan zijn aan het tijdsverloop en oordeelt dat de inhoud van deze latere verklaring niet afdoet aan de geloofwaardigheid van de direct na het incident tegenover de politie afgelegde verklaringen, waarin hij ook [medeverdachte 3] gedetailleerd en kloppend heeft beschreven. [medeverdachte 3] had (ook) destijds immers een relatie met een vrouw in Terneuzen (dossierp. 365), is donkergetint, had wat haar in de nek en is niet zo lang van postuur.
De getuige [getuige (straatgenoot) 1] , woonachtig aan de [adres getuige 1] , heeft verklaarddat zij die nacht omstreeks 5.30 uur vier mannen op straat zag staan, vermoedelijk allen van Antilliaanse afkomst. Enkele mannen stonden ter hoogte van [ adres zoon slachtoffer 1] te schreeuwen en van de vier mannen was er één duidelijk ouder was dan de anderen. De getuige schat de leeftijd van de andere drie tussen de 20 en 30 jaar oud.
Tegenover de raadsheer-commissaris heeft de getuige [getuige (straatgenoot) 2] , wonende aan de [adres getuige 2] , op 1 april 2019 verklaard dat zij drie mannen met een donkere huidskleur voor haar woning heeft zien staan die zich bewogen in de richting van de hogere straatnummers en keken naar de overzijde van de straat, de zijde van de oneven nummers. Op enig moment heeft één van de mannen met een wapen in zijn hand zich omgedraaid (het hof begrijpt: richting de even huisnummers) en klonk er een schot. Volgens de getuige [getuige (straatgenoot) 2] waren de mannen intussen gevorderd tot haar buurhuis (het hof begrijpt: [nabijgelegen pand] , waaruit het hof afleidt dat de mannen inmiddels weer van de hogere nummers in de richting van haar huis aan het teruglopen waren) en schoot de man na het omdraaien in de richting van waar zij gekomen waren, niet in de richting van de overkant (het hof begrijpt daaruit in de richting van de hogere even nummers). De mannen stonden stil toen het schot viel. Na dat schot ziet de getuige dat een tweede man het wapen afpakte van degene die het schot had gelost. Vervolgens klonken er meer schoten, die ook werden afgeschoten in de richting van waar de mannen gekomen waren (hof: in de richting van de hogere even nummers).
Naar aanleiding van het schietincident in de [straat zoon slachtoffer 1] is door de afdeling forensische opsporing onderzoek verricht. In de [straat zoon slachtoffer 1] werd nagenoeg in het midden voor de woning van aangever, [ adres zoon slachtoffer 1] , een deel van een gedeformeerde kogelmantel aangetroffen en wel nabij de verharde voortuin tussen de straatklinkers op de rijbaan. Ter hoogte van [nabijgelegen pand] , nabij de voortuin op de rijbaan, werd een huls aangetroffen, ter hoogte van [nabijgelegen pand] , nabij de voortuin op de rijbaan, werd één patroonhuls en één volmantelpatroon aangetroffen, en tegenover en ter hoogte van [adres getuige 2] werden in totaal vijf patroonhulzen aangetroffen. Boven de voordeur van de woning aan de [ adres zoon slachtoffer 1] is een vermoedelijke schotbeschadiging aangetroffen. Tevens is een schotbeschadiging aangetroffen in een geparkeerde auto aan de [straat zoon slachtoffer 1] en werd hierin een gedefragmenteerde projectiel aangetroffen.
Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) wijst uit dat het ten minste zeer veel waarschijnlijker is dat voornoemde zeven hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen en het patroon zijn alle van het kaliber 9mm Parabellum. De zeven hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool. Ook de voor de woning [ adres zoon slachtoffer 1] gevonden kogelmantel past het best bij het kaliber 9mm Parabellum en past bij (semi-)automatisch werkende pistolen, aldus nog steeds het NFI in dit rapport. Of de hulzen enerzijds en het manteldeel anderzijds afkomstig zijn uit één en hetzelfde vuurwapen kon niet worden vastgesteld.
Het hof stelt vast dat het beeld dat volgt uit de verklaringen van voornoemde aangever en getuigen over het verloop van het schietincident bevestiging vindt in de resultaten van het forensisch sporenonderzoek. Het hof gaat er dan ook van uit dat het schietincident heeft bestaan uit twee fasen, te weten de eerste fase waarbij in/nabij de voortuin van de [ adres zoon slachtoffer 1] meermalen door [medeverdachte 2] gericht op het geopende badkamerraam - waar [slachtoffer 1] stond - is geschoten en de tweede fase waarbij de vier verdachten ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] ) op die [straat zoon slachtoffer 1] zijn weggelopen/weggerend in de richting van de Lindenlaan (in de richting van de lagere even huisnummers) en waarbij nogmaals meerdere keren is geschoten in de richting van de [ adres zoon slachtoffer 1] . Het is onduidelijk door wie die volgende schoten (in die tweede fase) zijn afgevuurd. Het gegeven dat [slachtoffer 1] en getuige [getuige (straatgenoot) 1] spreken van “vier Antillianen” (dossierp. 284 en 286) respectievelijk “vier mannen, vermoedelijk allen van Antilliaanse afkomst” (dossierp. 342) en dat [verdachte] als enige van de vier mannen niet van Antilliaanse afkomst is en geen donkere huidskleur heeft, doet er niet aan af dat het hof ook bewezen acht dat [verdachte] een van de vier mannen is geweest die bij het onderhavige schietincident is betrokken. Het hof leidt dat af uit het feit dat [verdachte] onmiddellijk na het schietincident is aangetroffen in de auto die kort vóór en na het schietincident in de onmiddellijke omgeving van de [ adres zoon slachtoffer 1] is gesignaleerd en waarin eigendommen lagen van mededaders [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , waaronder de telefoon van [medeverdachte 3] met net vóór het schietincident gemaakte opnames van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen). Bovendien is het zeer veel waarschijnlijker dat op de bemonstering van de handen van [verdachte] na zijn aanhouding schotresten aanwezig waren, dan dat dit niet zo is,hetgeen duidt op betrokkenheid bij een schietincident. Ten slotte had [verdachte] destijds, zoals [zoon slachtoffer 1] al omschreef, inderdaad krullend halflang haar, dat noch blond noch donker was, blijkens zijn foto op de ID-staat van 10 september 2017.
Het gegeven dat [slachtoffer 1] en getuige [getuige (straatgenoot) 1] spreken van “vier Antillianen” (dossierp. 284 en 286) respectievelijk “vier mannen, vermoedelijk allen van Antilliaanse afkomst” (dossierp. 342) en dat [verdachte] als enige van de vier mannen niet van Antilliaanse afkomst is en geen donkere huidskleur heeft, doet er niet aan af dat het hof ook bewezen acht dat [verdachte] een van de vier mannen is geweest die bij het onderhavige schietincident is betrokken. Het hof leidt dat af uit het feit dat [verdachte] onmiddellijk na het schietincident is aangetroffen in de auto die kort vóór en na het schietincident in de onmiddellijke omgeving van de [ adres zoon slachtoffer 1] is gesignaleerd en waarin eigendommen lagen van mededaders [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], waaronder de telefoon van [medeverdachte 3] met net vóór het schietincident gemaakte opnames van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen). Direct na zijn aanhouding zijn eventuele sporen op de handen van de verdachte [verdachte] veiliggesteld middels een papieren zak, waarna zij zijn bemonsterd. Na schotrestenonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is vastgesteld dat op de stubs waarmee de handen van verdachte [verdachte] zijn bemonsterd, categorie A en categorie B deeltjes zijn aangetroffen. Hiermee wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces. Het NFI komt tot de conclusie dat de bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de onderzoekset schiethanden zeer veel waarschijnlijker zijn als op de bemonsteringen van verdachte schotresten aanwezig zijn dan dat niet zo is.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte [verdachte] op 24 september 2017 tegenover verbalisanten heeft gezegd dat hij betrokken was bij de schietpartij in de [straat zoon slachtoffer 1] en korte tijd later naar andere verbalisanten heeft geroepen: “Ik heb geschoten op de [straat zoon slachtoffer 1] . Weet je wel wie ik ben?”.
Anders dan door de raadsman bepleit ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ziet het hof geen enkele reden om te twijfelen aan de inhoud van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, waarin vorenstaande bewoordingen van de zijde van verdachte zijn gerelateerd. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastelegging van feit 3.
Ten slotte had [verdachte] destijds, zoals [zoon slachtoffer 1] al omschreef, inderdaad krullend halflang haar, dat noch blond noch donker was, blijkens zijn foto op de ID-staat van 10 september 2017.
Medeplegen van bedreiging
Het hof is van oordeel dat wegens het ontbreken van duidelijk technisch en/of ander betrouwbaar bewijs niet met voldoende overtuiging kan worden vastgesteld dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 3] die nacht hebben geschoten. Wel acht het hof met de advocaat-generaal en anders dan de verdediging wettig en overtuigend bewezen dat deze verdachten tezamen en in vereniging met elkaar en met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De vraag of sprake is geweest van medeplegen van de bewezen verklaarde bedreiging laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Het hof overweegt dat de verdachte blijkens de bewijsmiddelen ten tijde van het schietincident deel heeft uitgemaakt van de groep van vier personen die voorzien van ten minste één vuurwapen omstreeks 5.00 uur in de nacht naar de woning van de [familie slachtoffer 1] aan de [ adres zoon slachtoffer 1] zijn gegaan, vermoedelijk om wraak te nemen naar aanleiding van hetgeen zich eerder die nacht in Hulst had afgespeeld. Ten aanzien van verdachte [medeverdachte 3] kan worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van hetgeen zich eerder die nacht in Hulst had afgespeeld en voorts dat hij kort voor de schietpartij in het bezit was van een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De verdachten hebben de auto op de hoek van de [straat zoon slachtoffer 1] geparkeerd en zijn korte tijd later met zijn vieren naar de woning aan de [ adres zoon slachtoffer 1] gelopen. Er is door meerdere personen op straat geschreeuwd en vervolgens heeft de eerste fase van het schietincident plaatsgevonden, waarbij in/nabij de voortuin van de [ adres zoon slachtoffer 1] meermalen door [medeverdachte 2] op het geopende badkamerraam in de richting van [slachtoffer 1] is geschoten. Al die tijd zijn de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de buurt gebleven. Op het moment dat [slachtoffer 1] via de voordeur naar buiten is gegaan, zijn de vier mannen gezamenlijk in de richting van de Lindenlaan (in de richting van de lagere even nummers) gevlucht en is vervolgens nog een aantal keren in de richting van [ adres zoon slachtoffer 1] geschoten.
Naar het oordeel van het hof ligt in het genoemde handelen van verdachte en zijn medeverdachten besloten dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de bewezen verklaarde bedreiging.
Naar het oordeel van het hof kan tevens wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich op 9 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II of III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Na het schietincident zijn ter hoogte van de [nabijgelegen panden] een scherp patroon, een kogelmantel en zeven hulzen aangetroffen. Uit het munitieonderzoek van het NFI d.d. 4 januari 2018 is gebleken dat zowel de patroon als de zeven hulzen van het kaliber 9mm Parabellum zijn. Zoals eerder opgemerkt wijst hetzelfde onderzoek uit dat het ten minste zeer veel waarschijnlijker is dat voornoemde hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm. Het merk van het pistool kan niet worden vastgesteld. Het hof stelt ambtshalve vast dat munitie van het kaliber 9mm geschikt is voor wapens van zowel categorie II als categorie III en derhalve munitie is van categorie III, zodat in zoverre tot een bewezenverklaring gekomen kan worden.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] tezamen en in vereniging een wapen en munitie voorhanden hebben gehad. Voor een veroordeling ter zake artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat er sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie. Hiervan is gezien de inhoud van de bewijsmiddelen ten aanzien van alle verdachten sprake geweest.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd,
- de omstandigheid dat de onder 1 bewezen verklaarde bedreiging was gericht tegen het leven van het slachtoffer door in de directe omgeving van het slachtoffer met een vuurwapen te schieten terwijl dat feit wordt gepleegd in een woonwijk;
- de omstandigheid dat het onder 2 bewezen verklaarde feit ziet op overtreding van de Wet wapens en munitie;
- de omstandigheid dat verdachte zich onder feit 3 en 4 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van politieambtenaren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten, onder meer ter zake bedreiging van politieambtenaren en een geweldsdelict (straatroof);
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.